nummer: 14/2351/GM
betreft: [klager] datum: 29 september 2014
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de locatie Westlinge te Heerhugowaard,
alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 23 juni 2014 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.
Ter zitting van de beroepscommissie van 1 september 2014, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Vught, is klager gehoord.
De inrichtingsarts verbonden aan de locatie Westlinge is niet ter zitting verschenen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 5 juni 2014, betreft het gegeven dat klager zes weken na zijn aanvraag nog steeds geen gesprek met een psycholoog heeft gehad.
2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft in beroep aangegeven dat hij zich niet serieus genomen voelt. De case manager zou kijken of de kwestie intern opgelost kon worden, maar er is niets gebeurd. De beroepstermijn is daardoor verstreken. Klager heeft nog steeds geen reactie.
Klager gaat door de gang van zaken mentaal achteruit. Dat is niet bevorderlijk in zijn proces zijn problemen te verhelpen. Klager heeft tot op heden geen psycholoog gesproken, hetgeen zijn weerslag heeft op klagers gedrag in de inrichting.
Ter zitting heeft klager daaraan nog toegevoegd na negen weken nog niet bij een psycholoog te zijn geweest. Er gebeurt verder ook niets. Het gaat daardoor ook slechter met klager. Klager kon voor aanvang van zijn detentie buiten aan de slag met de
behandeling en had daarvoor een afspraak staan. Op 29 april 2014 moest klager zich melden bij de inrichting. Hij heeft meteen aangegeven dat hij naar de psycholoog zou gaan. Twee weken later kreeg klager een verwijsbrief. Desondanks heeft klager negen
weken later nog steeds geen psycholoog gezien of gesproken. Klager wordt op dit punt in het gelijk gesteld, maar daar heeft hij niets aan. Het heeft zijn weerslag gehad op klagers gedrag. Als hij de behandeling had gehad zou hij rustiger zijn geweest
in
de inrichting.
Klager heeft zelfs het advies opgevolgd naar de huisarts te gaan. Deze gaf echter meteen aan wel te kunnen luisteren, maar niets te kunnen doen. Daar had klager dus niets aan. Klager wil een tegemoetkoming en twee dagen extra verlof als
tegemoetkoming.
De inrichtingsarts heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de medisch adviseur, niet nader toegelicht.
3. De beoordeling
De beroepscommissie leidt uit de stukken en het verhandelde ter zitting af dat klager op 24 april 2014 in de inrichting kwam. Bij de intake heeft hij aangegeven psychische problemen te hebben en al een verwijzing te hebben. In het medisch dossier is
vermeld dat klager angst- / paniekaanvallen heeft, een angstige indruk maakt en heel veel stress heeft. Aangegeven wordt dat klager een indicatie heeft voor het PMO, maar geen spoedindicatie.
Op 13 mei 2014 vraagt klager op het spreekuur waar de verwijzing naar de psycholoog blijft. Op 16 mei 2014 komt hij bij de huisarts en geeft hij aan dat hij niet goed slaapt. Op 11 juli 2014 meldt klager dat hij nog steeds geen psycholoog heeft
gesproken. De verpleegkundige geeft aan dat de psycholoog afwezig is en er geen vervanging is. Op 12 juni 2014 heeft klager een gesprek met het hoofd zorg. Die adviseert wekelijks gesprekken te hebben met de huisarts omdat de psycholoog tijdelijk niet
beschikbaar is. Nu klager bij binnenkomst al in het bezit was van een verwijzing had verwacht mogen worden dat er binnen afzienbare termijn een passende oplossing voor klager zou komen. Het, eerst na verloop van tijd, enkel aanbieden van wekelijkse
gesprekken met de huisarts wordt in dit verband niet toereikend geacht.
De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts moet worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve gegrond worden
verklaard.
Nu niet met zekerheid valt vast te stellen of het gegeven dat klager stelt zich slechter te voelen te wijten is aan het niet kunnen spreken met een psycholoog, ziet de beroepscommissie geen aanleiding voor toekenning van een tegemoetkoming.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit
mr. S.B. de Pauw Gerlings-Döhrn, voorzitter, J.G.J. de Boer en dr. Ing. C.J. Ruissen, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 29 september 2014.
secretaris voorzitter