Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/1795/GA, 24 september 2014, beroep
Uitspraakdatum:24-09-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/1795/GA

betreft: [klager] datum: 24 september 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.P. Visser, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 28 april 2014 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Alphen aan den Rijn,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 28 augustus 2014, gehouden in de p.i. Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. A.P. Visser, en de plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de p.i. Alphen aan den Rijn, [...].

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het feit dat klager sinds 3 maart 2014 minder uur aan activiteiten heeft deelgenomen dan waar hij in een plusprogramma recht op heeft.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager heeft drie weken op de wachtlijst gestaan voor de arbeid. Klager vindt dat de medische dienst zich onvoldoende
heeft ingespannen om tot een zo spoedig mogelijke arbeidstoeleiding te komen. Tijdens de uren bestemd voor de arbeid en TRA (terugkeeractiviteiten) werd klager ingesloten. Ook viel het panditmoment tegelijk met de recreatie. Hierdoor heeft klager
slechts 38 uur, in plaats van 48 uur waar hij in een plusprogramma recht op heeft, kunnen deelnemen aan activiteiten. De directeur had klager op deze momenten niet mogen insluiten. Klager verwijst naar de “Handleiding toetsingskader promoveren en
degraderen” van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) van 20 december 2013 waarin is vermeld dat gedetineerden, als er geen activiteiten zijn, buiten hun cel op de afdeling kunnen verblijven. Voorts wordt verwezen naar een artikel uit het Algemeen
Dagblad waarin is vermeld dat de minister van Veiligheid en Justitie heeft gezegd dat gedetineerden in het plusprogramma in tegenstelling tot andere gedetineerden ook buiten hun cel mogen verblijven als zij niet deelnemen aan activiteiten. Sinds 24
maart 2014 neemt klager deel aan de arbeid en wordt hij wel 48 uur per week uitgesloten. Aangezien de bestemmingsaanwijzing van de p.i. Alphen aan den Rijn pas op 19 maart 2014 is gewijzigd van een regime van algehele gemeenschap naar een regime van
beperkte gemeenschap had klager van 3 maart 2014 tot 19 maart 2014 zelfs recht op 59 uur aan activiteiten per week. Klager is in totaal van 55 uur teveel ingesloten. Klager verzoekt om toekenning van een tegemoetkoming voor deze uren. Inmiddels heeft
de
kortgedingrechter van de rechtbank Den Haag beslist dat het afschaffen van het regime van algehele gemeenschap in strijd is met de wet. Hierdoor komt klager ook na 24 maart 2014 uren te kort.

De directeur heeft in beroep haar tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Aan gedetineerden die in een plusprogramma verblijven wordt minimaal 48 uur aan activiteiten aangeboden. Indien een
gedetineerde op de wachtlijst voor de arbeid staat, wordt hij ingesloten. Dit gebeurt al jaren op deze manier. De directeur is verplicht een programma aan te bieden waarin minimaal 48 uur aan activiteiten wordt aangeboden. Het programma voldoet daar
aan. Op andere punten is het programma rianter. Gedetineerden in een plusprogramma komen hierdoor zeker 59 uur buiten hun cel. Klager heeft drie weken op de wachtlijst voor de arbeid gestaan. Meestal is deze termijn iets korter. Klager had lang niet
deelgenomen aan de arbeid en er was niet direct een plek voor hem beschikbaar. De directeur neemt de redelijke termijn altijd in ogenschouw. Het probleem dat het panditmoment samenviel met de recreatie is inmiddels na tussenkomst van de commissie van
toezicht, opgelost.

3. De beoordeling
Wet en regelgeving
Ingevolge artikel 21 van de Pbw worden gedetineerden in een regime van beperkte gemeenschap in de gelegenheid gesteld gemeenschappelijk aan activiteiten deel te nemen. Overigens houden zij zich in de voor hen persoonlijk dan wel voor de
gemeenschappelijke onderbrenging van gedetineerden bestemde verblijfsruimte op.

Op grond van artikel 3, tweede lid, van de Penitentiaire maatregel duurt het dagprogramma in een regime van algehele gemeenschap minimaal 59 uur per week en worden daarin tussen de 18 uren en 63 uren per week aan activiteiten en bezoek geboden.
Op grond van het derde lid van dat artikel wordt in het regime van beperkte gemeenschap tussen de 18 uren en 63 uren per week aan activiteiten en bezoek geboden.

Op grond van artikel 8, aanhef en onder a, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden worden in het regime van beperkte gemeenschap gedetineerden geplaatst die zijn gepromoveerd.

In de memorie van toelichting bij de Wijzigingsregeling Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden in verband met invoering promoveren en degraderen (Stcrt. 2014, nr. 4617 van 20 februari 2014) is op pagina 13 vermeld dat het
plusprogramma 48 uur aan activiteiten per week omvat.

Omvang van het beklag
Klager heeft in beklag aangevoerd dat hij in de periode van 3 maart 2014 tot 24 maart 2014 in verband met de invoering van het ‘Dagprogramma, Beveiliging en Toezicht op maat’ (DBT) slechts 38 uur aan activiteiten krijgt aangeboden in plaats van de
minimaal 48 uur aan activiteiten waar hij in het plusprogramma recht op heeft. Dit kwam omdat hij gedurende de activiteiten waaraan hij niet kan deelnemen (arbeid en TRA) is ingesloten. Voorts viel het panditmoment ten dele samen met het
recreatiemoment. De beoordeling van de beroepscommissie zal zich dan ook hiertoe beperken.

Oordeel
De beroepscommissie gaat uit van de volgende feiten.
Onweersproken is dat klager van 3 maart 2014 tot 24 maart 2014 gedurende 38 uur deelnam aan activiteiten, maar het dagprogramma in ieder geval 48 uur aan activiteiten bood. Onweersproken is tevens dat klager zeker 59 uur buiten zijn cel heeft kunnen
verblijven.

Nu het dagprogramma 48 uur aan activiteiten bood en de beroepscommissie de periode dat klager op de wachtlijst voor de arbeid stond, mede in aanmerking genomen de verklaring van de directeur ter zitting, niet onredelijk lang acht, is niet gebleken dat
klager minder activiteiten aangeboden heeft gekregen dan waar hij in een plusprogramma dan wel in een regime van beperkte gemeenschap op grond van artikel 3, derde lid, van de Pm recht op had. Ten overvloede merkt de beroepscommissie op dat, gelet op
het bepaalde in artikel 3, tweede lid, van de Pm dit ook het geval zou zijn indien er van zou worden uitgegaan dat klager in een regime van algehele gemeenschap zou hebben verbleven.

Gelet op het voorgaande is de beslissing om klager gedurende de activiteiten waaraan hij niet deelnam in te sluiten naar het oordeel van de beroepscommissie niet in strijd met de wet, noch kan die beslissing als onredelijk of onbillijk worden
aangemerkt. Het beroep zal in zoverre ongegrond worden verklaard.

Voor wat betreft het ten dele samenvallen van het panditmoment met de recreatie heeft de directeur erkend dat voor deze onjuiste situatie een oplossing is gevonden. In zoverre is het beroep en het beklag dus gegrond. De beroepscommissie acht echter
geen
termen aanwezig om ter zake een compensatie toe te kennen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond, behoudens voor zover de beklagcommissie niet heeft beslist op het beklag inzake het panditmoment.
De beroepscommissie vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag in zoverre gegrond. Zij acht geen grond aanwezig om ter zake een tegemoetkoming toe te kennen.
De beroepscommissie bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie voor het overige met aanvulling van gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. C.J.G. Bleichrodt, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 24 september 2014

secretaris voorzitter

Naar boven