nummer: 14/2437/GV
betreft: [klager] datum: 17 september 2014
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 11 juli 2014 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.
2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager gedraagt zich goed binnen de penitentiaire inrichting (p.i.) Almere. Weliswaar wordt in het selectieadvies een incident beschreven waar klager bij betrokken zou zijn, maar aangegeven wordt dat de
gestelde betrokkenheid van klager is gebaseerd op geruchten en vermoedens en niet op vastgestelde concrete feiten en omstandigheden. Klager heeft het traject Kiezen Voor Verandering met goed gevolg afgerond. Sinds 2 juni 2014 is klager gepromoveerd
naar
het plusregime. Met betrekking tot de gestelde negatieve gedragingen waarbij klager medegedetineerden zou hebben verwond, merkt klager op dat de aan klager meest recente disciplinaire straffen zijn opgelegd op 22 januari 2012, 19 mei 2012 en 30
november
2012. Er is derhalve sprake van oudere feiten die naar het oordeel van klager van wezenlijk minder gewicht moeten worden geacht dan het positieve gedrag dat klager sinds zijn overplaatsing naar de afdeling voor Beheersproblematische Gedetineerden (BPG)
van de p.i. Vught heeft vertoond. Naar het oordeel van het Multi Disciplinair Overleg (MDO) van de p.i. Almere is klager een geschikte kandidaat voor plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting in het kader van een gestapeld traject zoals
bedoeld in artikel 2, derde lid van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden. Het MDO zal dit positieve advies hebben gegeven mede vanwege de omstandigheid dat in een recent reclasseringsrapport van 20 maart 2014, is
geoordeeld
dat klager in het kader van de Risc een laag recidiverisico vormt en dat sprake is van een gemiddeld risico op onttrekken aan voorwaarden, ook omdat wordt verwacht dat klager gemotiveerd is om zijn medewerking te verlenen aan detentiefasering.
Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Tijdens klagers detentie is er veelvuldig sprake geweest van incidenten en ook is klager in de BPG van de p.i. Vught geplaatst. Sinds klagers uitplaatsing uit de BPG van de p.i. Vught naar de p.i. Almere zijn er geen incidenten meer geweest. Klager
heeft het delict waarvoor hij thans in detentie verblijft tijdens de proeftijd van een eerdere veroordeling gepleegd. Dit valt hem zwaar aan te rekenen en heeft ertoe geleid dat er geen vertrouwen is in een goed verloop van verlof. Kennelijk is een
stok
achter de deur in de zin van een voorwaardelijke straf onvoldoende om ervoor te zorgen dat klager zich aan de gemaakte afspraken houdt. Uit het advies van het OM blijkt dat eerdere reclasseringstoezichten niet hebben geleid tot voorkoming van ernstige
delicten. Gelet op het voornoemde en het feit dat klager al sinds 2001 met justitie in aanraking komt, is er wel degelijke sprake van een recidiverisico.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de p.i. Almere heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft aangegeven dat klager thans in voorlopige hechtenis verblijft. Klager is door het Hof te ‘s-Gravenhage veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar wegens poging tot doodslag, meermaals gepleegd. Daarnaast wordt
een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden tenuitvoergelegd. Klager heeft het strafbare feit op 23 juli 2011 gepleegd gedurende een proeftijd voor diefstal met geweld, waarvoor aan hem een gevangenisstraf van 24
maanden was opgelegd, waarvan 8 maanden voorwaardelijk. Ook was er reclasseringstoezicht opgelegd. In 2007 heeft klager ook een gevangenisstraf opgelegd gekregen in verband met vuurwapenbezit. In 2005 heeft klager ook bij een vonnis als bijzondere
voorwaarde reclasseringstoezicht opgelegd gekregen. Meermalen zijn bij klager eerder voorwaardelijke opgelegde straffen alsnog tenuitvoergelegd omdat hij in zijn proeftijd wederom een delict pleegde. Het OM stelt vast dat klager een zeer ernstig
strafbaar feit heeft gepleegd in een periode dat hij hulp en bijstand van de reclassering kreeg. Klager heeft meermalen bijzonder ernstige geweldsdelicten gepleegd. Vastgesteld moet worden dat klager een recidivegevaar vormt. Twee
reclasseringstoezichten hebben hierin geen wijziging kunnen brengen. Klager toont geen enkel inzicht te hebben ontwikkeld. Hij stelt dat het allemaal gelogen is en dat hij de poging doodslag niet heeft gepleegd. Het OM heeft geen vertrouwen dat klager
zich nu in het kader van verlof beter zal gedragen dan dat hij eerder heeft gedaan.
De politie te Hoorn heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag en geeft aan dat het door klager opgegeven verlofadres in het systeem voorkomt als adres met betrekking tot huiselijk geweld. Dit betreft de bewoonster (en kinderen) en
een
ex-partner. Niet duidelijk is of in het geval van verlofverlening dit tot conflicten zal leiden met de betrokken personen.
3. De beoordeling
Klager is in hoger beroep veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar wegens poging doodslag meermalen gepleegd. Op 15 juli 2013 heeft klager tegen voornoemde uitspraak cassatie aangetekend. De fictieve einddatum valt op of omstreeks 30 juli 2015.
Aansluitend dient hij eventueel een subsidiaire hechtenis van zes dagen te ondergaan.
Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.
Klagers verlofaanvraag is afgewezen vanwege het recidivegevaar. De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheid een voldoende contra-indicatie vormt voor verlofverlening en dat deze, ondanks het positieve advies van de inrichting, een
afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigt. Naarmate de v.i.-datum nadert dient aan de voorbereiding van de terugkeer van klager in de maatschappij evenwel een groter gewicht te worden toegekend. Derhalve kan de beslissing van de
Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b en d van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van bc. L. Vis-van Alff, secretaris, op 17 september 2014
secretaris voorzitter