Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/1584/GA, 19 september 2014, beroep
Uitspraakdatum:19-09-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/1584/GA

betreft: [klager] datum: 19 september 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. K.G.L. Bovens, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 1 mei 2014 van de beklagcommissie bij de locatie De Schie te Rotterdam, voor zover daartegen beroep is ingesteld,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 28 augustus 2014, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel, zijn klagers raadsvrouw, mr. K.G.L. Bovens, en de plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de locatie De Schie, [...],
gehoord.
Namens klager is op 27 augustus 2014 aangegeven dat hij verhinderd is ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft, voor zover in beroep aan de orde:
a. een disciplinaire straf van twaalf dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, waarvan zeven dagen voorwaardelijk, omdat klager een alarmsituatie heeft veroorzaakt nadat hij herhaaldelijk een opdracht van het personeel om te
stoppen met het veroorzaken van geluidsoverlast niet opvolgde;
b. het feit dat klager niet in de gelegenheid is gesteld met zijn raadsvrouw te bellen naar aanleiding van de disciplinaire straf onder a;
c. het feit dat klager gedurende de disciplinaire straf als vermeld onder a. op een andere cel is geplaatst en hierdoor niet over zijn eigen spullen heeft kunnen beschikken.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Ten aanzien van a. wordt aangevoerd dat klager betwist een alarmsituatie te hebben veroorzaakt. Er was even een discussie,
maar toen tegen hem werd gezegd dat hij naar zijn cel moest, heeft hij dit gedaan. Voorts is geen sprake van het herhaaldelijk niet opvolgen van een opdracht van het personeel. Klager heeft hiervoor niet eerder een rapport gekregen. De directeur is dan
ook bij de bepaling van de hoogte van de straf ten onrechte afgeweken van het sanctiebeleid. Ten aanzien van b. wordt namens klager toegelicht dat hij op vrijdag rond 16.00 uur heeft verzocht met zijn raadsvrouw te bellen. Op maandagochtend heeft
klagers raadsvrouw een terugbelverzoek gedaan. Op dinsdag heeft klager heel even gebeld met zijn raadsvrouw, maar werd het gesprek afgebroken. Klagers raadsvrouw heeft toen opnieuw een terugbelverzoek gedaan en pas op woensdag heeft klager met zijn
raadsvrouw mogen bellen. Dat klager in het weekend met zijn vriendin heeft gebeld, staat hier los van. Bovendien heeft hij zijn vriendin verzocht om zijn raadsvrouw te bellen en heeft meegespeeld dat het weekend was en klagers raadsvrouw dan meestal
niet bereikbaar is. Als klagers raadsvrouw vrijdag op de hoogte was geweest van de disciplinaire straf, had zij een schorsingsverzoek ingediend. Ten aanzien van c. wordt toegelicht dat klager op vrijdag meteen heeft gevraagd of hij zijn eigen spullen
mocht meenemen. Dit werd niet toegestaan. Hij heeft op zaterdagochtend pas zijn spullen gekregen. De straf is hierdoor onnodig verzwaard.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Ten aanzien van a. licht de directeur toe dat klager van boven naar beneden aan het schreeuwen was. Dit zorgt voor onrust.
Het personeel heeft hem gevraagd op te houden, maar klager ging steeds door, zodat sprake is van herhaaldelijk het niet opvolgen van een opdracht van het personeel. Klager was ook verbaal agressief. De directeur heeft daarom een hogere straf dan drie
dagen – de conform het sanctiebeleid vastgestelde straf voor het weigeren van een opdracht van het personeel –, opgelegd. De voorwaardelijke straf was bedoeld als een stok achter de deur. De directeur denk niet dat er feitelijk alarm is geslagen. Ten
aanzien van b. geeft de directeur aan dat een gedetineerde normaal gesproken bij de oplegging van een disciplinaire straf in de gelegenheid wordt gesteld met zijn raadsman of raadsvrouw te bellen. In dit geval heeft klager de volgende dag kunnen bellen
met zijn vriendin. Het terugbelverzoek van de advocaat is kennelijk onderbelicht gebleven. Anders had klager maandag de gelegenheid gekregen naar zijn raadsvrouw te bellen. Ten aanzien van c. geeft de directeur aan dat normaal gesproken altijd wordt
gevraagd of een gedetineerde iets nodig heeft. Er is geen indicatie dat ten aanzien van klager iets is misgegaan. De directeur heeft dit nog nagevraagd.

3. De beoordeling
a.
De beroepscommissie acht, gelet op hetgeen vermeld is in het schriftelijke verslag en het verhandelde ter zitting, voldoende aannemelijk dat klager herhaaldelijk een opdracht van het personeel om te stoppen met geluidsoverlast, niet opvolgde. Gelet
hierop kon de directeur in redelijkheid besluiten aan klager een disciplinaire straf op te leggen. Nu echter niet gebleken is dat sprake is geweest van een alarmsituatie en nu op basis van het schriftelijke verslag, dat vrij summier is, evenmin
duidelijk is geworden waar het agressieve gedrag van klager uit bestond, is de beroepscommissie van oordeel dat de directeur had kunnen volstaan met een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel,
waarvan twee voorwaardelijk. Nu niet is gebleken dat de voorwaardelijke straf ten uitvoer is gelegd, heeft klager geen nadeel ondervonden en zal de beroepscommissie geen tegemoetkoming toekennen.

b.
In artikel 39, vierde lid, van de Pbw is (onder meer) bepaald dat de gedetineerde in staat wordt gesteld met de in artikel 37, eerste lid, van de Pbw, genoemde personen en instanties telefonisch contact te hebben, indien hiervoor de noodzaak en de
gelegenheid bestaat. Nu aan klager een disciplinaire straf was opgelegd, was naar het oordeel van de beroepscommissie de noodzaak tot contact met de raadsvrouw gegeven. Aangezien de disciplinaire straf op vrijdagmiddag werd opgelegd, is de
beroepscommissie van oordeel dat klager in ieder geval op maandag in de gelegenheid had moeten worden gesteld met zijn raadsvrouw te bellen. Gelet hierop zal het beroep ten aanzien van b. gegrond worden verklaard, de uitspraak van de beklagcommissie
worden vernietigd en het beklag alsnog gegrond worden verklaard. Aan klager zal geen tegemoetkoming worden toegekend nu gebleken is dat zijn raadsvrouw via klagers vriendin reeds op de hoogte was gesteld van de opgelegde disciplinaire straf.

c.
Hetgeen ten aanzien van c. is aangevoerd kan niet leiden tot een ander oordeel dan dat van de beklagcommissie. Het beroep zal in zoverre ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van het beklag onder a. en b. gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe ten aanzien van a. en
b.
Zij verklaart het beroep voor het overige ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. C.J.G. Bleichrodt, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 19 september 2014

secretaris voorzitter

Naar boven