Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/1797/GA, 19 september 2014, beroep
Uitspraakdatum:19-09-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/1797/GA

betreft: [klager] datum: 19 september 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 31 maart 2014 (de beroepscommissie leest hiervoor: 26 mei 2014) van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de afwijzing van klagers verzoek om het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager volhardt in zijn standpunt zoals in het beroep met nummer 14/1168/GA is toegelicht. De directeur had de genoemde
weigeringsgronden niet met rapportages onderbouwd. Ook in de nieuwe beslissing heeft de directeur dit nagelaten. De gebleken onbetrouwbaarheid zou volgens de directeur blijken uit klagers weigering om te werken en de wijze waarop klager in gesprekken
zijn standpunt verdedigt. De weigering om te werken laat volgens klager niet blijken dat hij een gemaakte afspraak heeft geschonden dan wel dat hij onbetrouwbaar is. Bovendien is hij hiervoor disciplinair gestraft en heeft hij zijn "goede gedrag"
hervat. Uit het advies van het Openbaar Ministerie (OM) blijkt volgens klager niet dat hij een agressieve of gestoorde persoonlijkheid heeft. Nu de directeur heeft verzuimd actuele adviezen op te vragen is klager van mening dat hij recht heeft op
algemeen verlof. Voorts is het advies van het OM enkel gebaseerd op het re-integratieplan. Dat er een risico bestaat op maatschappelijke onrust is volgens klager evident. Dit geldt echter voor ieder gepleegd delict. Dit risico wordt echter evenmin
onderbouwd. De werkweigering vond plaats van 3 maart 2014 tot en met 14 april 2014. Klagers gedrag was voorheen en nadien wel goed.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. De directeur verwijst naar de afwijzende beslissing. Er bestaat onvoldoende vertrouwen in een goed verloop van
het
verlof.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
Het OM heeft negatief geadviseerd. Uit het re-integratieplan volgt dat enige behandeling vanwege de vastgestelde persoonlijkheidsstoornis nodig is. Het wordt prematuur geacht om klager zonder enige waarborg verlof te verlenen. Het OM is bereid om per
1
juli 2014 een heroverweging te maken, als er dan meer informatie zou zijn.
De politie heeft geen bezwaar.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van tien jaar met aftrek, wegens het opzettelijk handelen in strijd met de artikelen 287 en 189, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 20 maart
2015.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Inmiddels is een tweede aanvraag ingediend. Uit telefonische inlichtingen van de secretaris bij de afdeling BSD van de p.i. Vught is gebleken dat klagers tweede verlofaanvraag
ook is afgewezen. Zijn derde verlofaanvraag is toegewezen. Het verlof is in tweeën gedeeld: vier uur begeleid en twaalf uur onbegeleid verlof. De vier uur begeleid verlof heeft inmiddels plaatsgevonden en is goed verlopen.

Uit de stukken, waaronder het door klager overgelegde Detentie en re-integratieplan volgt dat het recidiverisico is ingeschat als laaggemiddeld. Verder is ingeschat dat er een laag/gemiddeld risico op het onttrekken aan voorwaarden is. Voorop dient te
worden gesteld dat bij de beoordeling van verzoeken om algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen het individuele belang van de aanvrager van dat verlof en de algemene belangen van (onder meer) orde, rust en veiligheid in de
samenleving. Nu de einddatum van klagers detentie nadert, dient het belang van klager bij een verlof in verband met zijn voorbereiding op een terugkeer in de maatschappij steeds zwaarder te wegen. Hoewel de beroepscommissie het wenselijk acht dat
klager
deelneemt aan interventies om het recidiverisico te verminderen, kan de omstandigheid dat klager niet deelneemt aan de aangeboden interventies geen zelfstandige afwijzingsgrond vormen. De omstandigheid dat klager enige tijd (structureel) heeft
geweigerd
deel te nemen aan de arbeid is naar het oordeel van de beroepscommissie onvoldoende zwaarwegend om aan verlofverlening in de weg te staan. Gelet op het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing van de directeur als onredelijk en
onbillijk dient te worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard, de uitspraak van de beklagcommissie en de beslissing van de directeur zullen worden vernietigd en de directeur zal worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen
binnen een termijn van twee weken. De beroepscommissie gaat ervan uit dat, indien de directeur van oordeel is dat verlof moet worden verleend, hij de opdracht om een nieuwe beslissing te nemen zal overdragen aan de Staatssecretaris van Veiligheid en
Justitie (Staatssecretaris). Zij ziet, nu zij heeft opgedragen een nieuwe beslissing te nemen, geen aanleiding aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij vernietigt de bestreden beslissing en draagt de directeur op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan en gaat ervan uit dat de directeur, indien hij van oordeel is dat
verlof moet worden verleend, de opdracht om een nieuwe beslissing te nemen zal overdragen aan de Staatssecretaris. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 19 september 2014

secretaris voorzitter

Naar boven