nummer: 14/2465/GA
betreft: [klager] datum: 19 september 2014
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. Y.T. Latour, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 8 juli 2014 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Breda,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de afwijzing van klagers verzoek om het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof.
De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager betwist dat hij zou hebben geweigerd mee te werken aan een urinecontrole. De reden van de urinecontrole was hem niet
medegedeeld. Het was klager niet duidelijk dat het niet afgeven van urine negatieve gevolgen zou hebben voor zijn verlof. Dit kan op basis van het summiere schriftelijke verslag ook niet worden vastgesteld. De disciplinaire straf is dan ook ten
onrechte
opgelegd. Het feit dat klager geen rechtsmiddel heeft ingesteld tegen de beslissing tot oplegging van de straf, doet daar niet aan af. Indien en voor zover kan worden vastgesteld dat klager heeft geweigerd mee te werken aan een urinecontrole, dan
stelt
klager zich op het standpunt dat de directeur niet in redelijkheid heeft kunnen beslissen tot afwijzing van de verlofaanvraag. Hoewel uitvoering van het Drugsontmoedigingsbeleid het uitgangspunt is, behoudt de directeur te allen tijde zijn
verantwoordelijkheid anders te beslissen. Klager verwijst daartoe naar noot 10 van het Drugsontmoedigingsbeleid. Gelet op het resocialisatiebeginsel is klager van mening dat in dit geval zijn belang dient te prevaleren boven het belang van de directeur
bij afwijzing van het verlof.
De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.
3. De beoordeling
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Hierbij is in aanmerking genomen dat uit de stukken blijkt dat klager disciplinair is gestraft, omdat hij
heeft geweigerd mee te werken aan een urinecontrole. Nu klager tegen voormelde beslissing geen beklag heeft ingesteld en deze daarmee onherroepelijk vaststaat, gaat de beroepscommissie van deze weigering uit. In de schriftelijke mededeling is vermeld
dat klager is gewezen op de consequenties van de weigering, zodat de beroepscommissie onvoldoende aannemelijk acht dat klager er niet van op de hoogte was dat zijn weigering negatieve gevolgen zou hebben voor zijn verlofaanvraag. Mede gelet op het
Drugsontmoedigingsbeleid acht de beroepscommissie de beslissing van de directeur tot afwijzing van het verzoek om verlof niet onredelijk of onbillijk. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 19 september 2014
secretaris voorzitter