Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/2644/GV, 18 september 2014, beroep
Uitspraakdatum:18-09-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/2644/GV

betreft: [klager] datum: 18 september 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.L. Goudzwaard, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 21 juli 2014 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager, alsmede zijn raadsman, om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager voldoet aan de in artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) bepaalde vereisten voor het toekennen van strafonderbreking aan vreemdelingen. Dit volgt ook uit de beslissing van 14 mei 2014. In deze beslissing
is
bepaald dat aan klager strafonderbreking wordt verleend. Op 2 juli 2014 had strafonderbreking verleend moeten worden, omdat klager op dat moment tweederde van de aan hem opgelegde gevangenisstraf had uitgezeten. De bestreden beslissing van 21 juli 2014
is daarom onbegrijpelijk en in strijd met de Regeling. Klager zou (nog) niet uitzetbaar zijn, maar in de Regeling staat niet dat de vreemdeling uitzetbaar moet zijn (waarvoor geldige reisdocumenten vereist zijn). Of klager uitzetbaar is, mag dus niet
worden meegewogen in de beslissing of er wel of niet strafonderbreking wordt toegekend. Bovendien kan klager zelf voldoen aan de Regeling, door vrijwillig te vertrekken, nu niet in de Regeling is opgenomen dat klager uitzetbaar moet zijn. Op het moment
dat klager beschikt over documenten, moet hij in de gelegenheid gesteld worden om gebruik te kunnen maken van strafonderbreking. Tevens is het de vraag of aan het eind van zijn detentie wel geldige (reis)documenten voorhanden zijn. Waarschijnlijk niet,
aangezien het tot nu toe niet gelukt is. Ook is niet duidelijk waarom klager niet met een EU-staat kan worden uitgezet.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager heeft de Albanese nationaliteit. Omdat klager ongewenst in Nederland verblijft, komt hij niet in aanmerking voor vervroegde invrijheidstelling. Klager verzocht om strafonderbreking, maar nu uit inlichtingen van de Dienst Terugkeer & Vertrek
blijkt dat klager niet uitzetbaar is, is dit verzoek afgewezen.

Op klagers verzoek zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de penitentiaire inrichting Ter Apel heeft negatief geadviseerd en daarbij aangegeven dat klager niet uitzetbaar is.
De advocaat-generaal bij het ressortparket te Leeuwarden heeft negatief geadviseerd en daarbij meegedeeld dat er een schadevergoedingsmaatregel openstaat van € 7.984,87.
De politie heeft zich onthouden van advies.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 14 jaar met aftrek, wegens doodslag. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 19 december 2018. Aansluitend dient hij eventueel nog diverse subsidiaire hechtenissen of gijzeling op grond
van
de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften te ondergaan. De einddatum van de detentie valt dan op of omstreeks 22 mei 2019.

Klager behoort tot de categorie strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland. Artikel 40a van de Regeling bepaalt dat aan een vreemdeling die geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft strafonderbreking voor
onbepaalde tijd kan worden verleend. Aan de strafonderbreking wordt de voorwaarde verbonden dat de vreemdeling Nederland verlaat en niet naar Nederland terugkeert. Uit de nota van toelichting bij artikel 40a van de Regeling wordt duidelijk dat een
vreemdeling in aanmerking komt voor strafonderbreking indien het daadwerkelijke vertrek uit Nederland mogelijk is en gerealiseerd wordt. Met betrekking tot de toepassing van de bevoegdheid tot strafonderbreking, wordt de minister (de Staatsecretaris)
geïnformeerd en geadviseerd door de Dienst Terugkeer en Vertrekt (DT&V). Deze dienst treft alle maatregelen die het vertrek van de vreemdeling zonder rechtmatig verblijf mogelijk maken.

Nu de DT&V heeft geïnformeerd dat klager niet uitzetbaar is, kan zijn daadwerkelijk vertrek uit Nederland niet gerealiseerd worden. De afwijzende beslissing van de Staatssecretaris kan daarom, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet
als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De vraag waarom klager niet uitgezet kan worden op een zogenoemde EU-staat, dient klager neer te leggen bij de DT&V. De beroepscommissie beslist als volgt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 18 september 2014

secretaris voorzitter

Naar boven