Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/3261/SGA, 12 september 2014, schorsing
Uitspraakdatum:12-09-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 14/3261/SGA
Betreft : [klager] datum: 12 september 2014

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. M.J. van de Laar, namens

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie Ooyerhoek te Zutphen.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van de locatie De Karelskamp te Almelo van 8 en 9 september 2014, inhoudende een disciplinaire
straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel alsmede de beslissing deze ten uitvoer te leggen in de locatie Ooyerhoek te Zutphen.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 11 september 2014.

1. De standpunten van verzoeker en van de directeur
Namens verzoeker is het schorsingsverzoek schriftelijk toegelicht.

De directeur heeft zijn standpunt ten aanzien van het schorsingsverzoek schriftelijk kenbaar gemaakt.

2. De beoordeling
De voorzitter gaat voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van het schrosingsverzoek uit van de mededeling van verzoekers raadsvrouw dat een klaagschrift is ingediend. Verzoeker kan derhalve worden ontvangen in zijn verzoek.

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. De voorzitter overweegt hieromtrent het volgende.
De voorzitter stelt voorop dat de door de directeur gestelde feiten, kort gezegd fysiek geweld jegens een medegedetineerde en de vondst van contrabande op verzoekers cel in beginsel aanleiding kunnen zijn tot de oplegging van een disciplinaire straf.
In
het licht van de in artikel 51, vijfde lid, van de Pbw gestelde eis dat de gedetineerde verantwoordelijk moet kunnen worden gesteld voor de hem verweten gedragingen, zal uit de stukken moeten blijken dat deze feiten de gedetineerde kunnen worden
toegerekend. De voorzitter constateert dat de directeur in zijn reactie op het schorsingsverzoek niet ingaat op de namens verzoeker naar voren gebrachte stellingen: verzoeker ontkent de hem verweten gedragingen en stelt over de gevonden contrabande dat
deze van zijn celgenoot is, die dat inmiddels zou hebben toegegeven. Nu uit het schriftelijk verslag en de overige overgelegde stukken niet is kunnen blijken hoe het schriftelijk verslag van de rapporteurs tot stand is gekomen, welk onderzoek
vervolgens heeft plaatsgevonden en waar de contrabande in de meerpersoonscel is aangetroffen en evenmin is vastgesteld dat verzoeker van de aanwezigheid van de contrabande op de hoogte was, is er naar het voorlopig oordeel van de voorzitter reden om
tot
schorsing van de bestreden beslissing over te gaan. Zonder dergelijke gegevens is immers niet uit te sluiten dat verzoeker geen verwijt treft. Mitsdien beslist de voorzitter als volgt.

3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de verdere tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing.

Aldus gedaan door mr. A. van Waarden, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris,
op 12 september 2014

secretaris voorzitter

Naar boven