Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/1648/GV, 28 augustus 2002, beroep
Uitspraakdatum:28-08-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/1648/GV

betreft: [klager] datum: 28 augustus 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 8 augustus 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.A.M.Pijnenburg, namens

[...], verder te noemen klaagster,

gericht tegen een op 30 juli 2002 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klaagster alsmede haar raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klaagsters verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Door en namens klaagster is aangevoerd dat haar verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht. Voor de beoordeling van het verzoek om strafonderbreking dient aansluitingte worden gezocht bij de criteria die gelden voor incidenteel verlof. Dit heeft als gevolg dat dient te worden beoordeeld of het door klaagster gewenste contact met haar zoontje om redenen van humane aard of met het oog opresocialisatie noodzakelijk wordt geacht. Uit de door klaagster verstrekte gegevens blijkt dat haar zoontje op 11 augustus 2002 (op Curaçao) weer naar school dient te gaan. De noodzaak en het belang van strafonderbreking van 22 juli2002 tot 5 augustus 2002 is hiermee afdoende duidelijk gemaakt. Het standpunt van de Minister dat de vakantie van de vriendin gepland had kunnen worden in de periode waarin klaagster voor algemeen verlof in aanmerking zou kunnenkomen, is dan ook onjuist. Er kan vanuit worden gegaan dat ook de Minister het onwenselijk vindt als het kind van school wegblijft. Uit het oogpunt van resocialisatie en redenen van humane aard is het verzoek om strafonderbrekingten onrechte afgewezen.

De Minister heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Strafonderbreking kan onder meer worden verleend indien sprake is van een in levensgevaar of ernstige spychische nood verkerend kind, dan wel in het geval sprake is van een kind dat niet tot reizen in staat is. Daarvan is inklaagsters geval geen sprake. Bovendien had de vakantie van klaagsters vriendin en klaagsters zoontje, zeker gelet op diens leeftijd, gepland kunnen worden in de periode waarin klaagster eventueel voor algemeen verlof in aanmerkingzou kunnen komen.
Gelet op het vorenstaande heeft de Minister klaagsters verzoek om strafonderbreking, na zorgvuldige afweging van haar persoonlijke belangen, afgewezen.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van penitentiaire inrichtingen Maashegge/Ter Peel heeft bericht dat het openbaar ministerie, de reclassering en het afdelingspersoneel geen bezwaren hebben ingebracht tegen het toestaan van de gevraagdestrafonderbreking. De directeur heeft voorts aangegeven dat klaagster op 9 september 2002 in aanmerking komt voor een algemeen verlof, maar dat klaagster dan „geen belang“ meer heeft bij een verlof; zij is graag bereid een algemeenverlof in te leveren voor de gevraagde strafonderbreking.

3. De beoordeling
Klaagster ondergaat een gevangenisstraf van vierentwintig maanden met aftrek, wegens overteding van de Opiumwet. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 7 mei 2003.

Krachtens artikel 34 van de regeling tijdelijk verlaten van de inrichting van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI (hierna: de Regeling) kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanige bijzondere omstandigheden dat niet kanworden volstaan met een andere vorm van verlof. Op grond van artikel 36 juncto artikel 23 van de regeling kan strafonderbreking worden verleend voor een bezoek aan onder meer een in levensgevaar of ernstige psychische nood verkerendkind.

De beroepscommissie is van oordeel dat door en namens klaagster onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat de hiervoor bedoelde bijzondere omstandigheden zich voordoen. Zij tekent hierbij overigens aan dat klaagsters kind ook bijklaagster op bezoek kon komen (en wellicht ook is gekomen), zodat ook op die manier in het contact kon worden voorzien.

Tegen de achtergrond van het vorenstaande is de beslissing van de Minister niet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. J.R. Meijeringh en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.N.E. Plooij, secretaris, op 28 augustus 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven