Nummer : 14/3079/STA
Betreft : [verzoeker] datum: 28 augustus 2014
De voorzitter van de beroepscommissie uit de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van
[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in FPC Veldzicht te Balkbrug, verder de inrichting te noemen.
Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 64 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt), van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van het hoofd van de inrichting van 27 augustus 2014, inhoudende het
onder
dwang toedienen van medicatie (Cisordinol acutard) als bedoeld in artikel 26 Bvt.
De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van de schriftelijke inlichtingen van het hoofd van voornoemde inrichting van 28 augustus 2014. Tevens heeft de voorzitter kennis genomen van de mededeling van de secretaris van de beklagcommissie bij de
inrichting van 28 augustus 2014, inhoudende dat een sprekersbriefje is ontvangen en dat met het verzoekschrift als klaagschrift wordt aangemerkt.
1. De standpunten
Verzoeker heeft zijn verzoek als volgt toegelicht. Hij heeft op 27 augustus 2014 een klaagschrift ingediend. Hij is het niet eens met de beslissing hem onder dwang medicatie toe te dienen.
Uit de inlichtingen van het hoofd van de inrichting komt het volgende naar voren.
Verzoekers behandelend psychiater B. acht het volstrekt noodzakelijk dat verzoeker onder dwang medicatie wordt toegediend ter afwending van gevaar voor de gezondheid of de veiligheid van verzoeker of van anderen. Op 19 augustus 2014 is verzoeker enkele
uren gesepareerd vanwege het gooien met spullen. Van 22 tot 25 augustus 2014 is hij gesepareerd vanwege geluidsoverlast. Verzoeker urineerde over zijn eten en was wisselend in het contact. Op sommige momenten uitte hij woede waarin paranoïdie
doorklinkt
en waarin hij een grote brij maakt van allerlei ervaringen uit het verleden waarin hij zich misjegend heeft gevoeld. Op andere momenten was hij beter aanspreekbaar. Op laatstgenoemde datum is de separatie opgeheven en is verzoeker vanwege de
beschadiging van de tegelwand van de douche op zijn kamer op een andere kamer geplaatst. Verzoeker verzocht vervolgens vrij snel om terugplaatsing in de separeerruimte vanwege de aanwezigheid van demonen in de kamer. Vervolgens heeft hij de wastafel en
toiletpot kapot getrapt, waarbij hij een wond opliep. Na het hechten van de wond is hij opnieuw gesepareerd en gaf hij aan dat de demonen op de kamer waren achtergebleven. Tijdens een contactmoment op 26 augustus 2014 heeft hij tevergeefs geprobeerd
een
medewerker te slaan. Op andere momenten uitte hij zich boos, wilde hij zijn advocaat (die man met ‘zijn maffiose vriendjes’) niet zien en noemde hij namen van medewerkers van de inrichting op wie hij boos is en die hij nog wel te pakken zou nemen. Op
25
augustus 2014 is de separatie omgezet in een kamerplaatsing met individueel programma. Diezelfde dag heeft hij direct weer vernielingen aangericht in de kamer die volgens verzoeker vol demonen zat, waarop hij weer is gesepareerd.
De dienstdoend psychiater B. heeft verzoeker op 26 augustus 2014 in de separeer gezien. Verzoeker was nauwelijks aanspreekbaar. Hij lag ineengedoken onder een deken en wilde geen contact. Deze psychiater is van oordeel dat verzoeker vanuit wanen zal
handelen zolang verzoeker wanen heeft, alsmede dat de kans op ziektebesef en ziekte-inzicht beperkt is tot nul. Gelet op het verleden is naar diens oordeel langer durende structurele anti-psychotische dwangmedicatie geïndiceerd en mag niet worden
verwacht dat verzoekers autistische visie op de wereld verandert maar wel dat psychotische symptomen als de aanwezigheid van demonen verminderen.
De clustermanager V. onderschrijft het door de behandelend psychiater B. en het door de dienstdoende psychiater B. geschetste beeld.
Op 27 augustus 2014 heeft de behandelend psychiater B. verzoeker gesproken in de separeerruimte. Verzoeker lag op dat moment onder zijn deken en had melk en eten door de ruimte gegooid. Verzoeker sprak over ‘maffiapraktijken’ en gaf aan dat er in de
kamers een voelbaar onheil is dat ook door anderen gevoeld zou worden. De behandelend psychiater concludeert dat gezien bovenstaand beeld, dat wordt gekenmerkt door paranoïdie en psychotische belevingen in combinatie met autisme/zwakbegaafdheid, er
geen
andere mogelijkheid dan dwangmedicatie is om de bestaande impasse te doorbreken. Zonder medicatie zal de situatie met snel oplopende agressie blijven bestaan en bestaat de kans dat verzoeker bij niet ingrijpen zelfbeschadigend gedrag kan gaan vertonen
wat ook bekend is in vergelijkbare situaties. Daarom wordt verzocht het schorsingsverzoek af te wijzen.
2. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van een beslissing van het hoofd van de inrichting slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de
orde is daarom slechts de vraag of de beslissing tot het onder dwang toedienen van medicatie zodanig onredelijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van die beslissing van het hoofd van de inrichting. Naar het oordeel
van de voorzitter is dat, mede gelet op de inlichtingen van het hoofd van de inrichting over de volgens verzoekers behandelend psychiater aanwezige noodzaak van de dwangmedicatie, niet het geval. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
De voorzitter merkt ten overvloede nog het volgende op. In de schriftelijke mededeling van de beslissing van 27 augustus 2014 staat vermeld: “In het kader van deze dwangtoepassing krijgt u eenmalig Cisordinoal acutard 50mg i.m. Het voornemen is u in te
stellen op een depot Cisordinol decanoaat 100 mg per 2 weken start vanaf de eerste mogelijkheid na verlopen beklag/schorsingstermijn”. Hieruit zou kunnen worden opgemaakt dat het hoofd van de inrichting van oordeel is dat hij krachtens deze beslissing
na de eerste toediening van dwangmedicatie een tweewekelijks depot kan toedienen zonder daartoe een nieuwe beslissing te nemen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter dient echter na elke toediening van dwangmedicatie op grond van artikel 26 Bvt
telkens een nieuwe beslissing te worden genomen als de noodzaak daartoe nog aanwezig wordt geacht, nu deze dwanghandeling uitsluitend mag worden toegepast ter afwending van een onmiddellijk dreigend gevaar.
3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.
14/3079/STA
Aldus gegeven door mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 28 augustus 2014.
secretaris voorzitter