Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/1547/GA, 21 augustus 2014, beroep
Uitspraakdatum:21-08-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/1547/GA

betreft: [klager] datum: 21 augustus 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 18 maart 2014 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Almere,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 28 juli 2014, gehouden in de p.i. Amsterdam Over Amstel, is klagers raadsman mr. M. de Reus gehoord.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.
De directeur van de p.i. Almere heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, met verwijdering van de televisie, wegens het in de verblijfsruimte voorhanden hebben van contrabande (zakjes shag waarin hasj moet
hebben gezeten, een tot ‘base pipe’ omgebouwde penhouder en een scheermesje).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De beklagcommissie knoopt in haar uitspraak allerlei eindjes aan elkaar. Volgens haar was het feit dat de drugshond ergens ging zitten bewijs. Dat is volgens klager niet zo. Verder is de aangetroffen substantie nooit onderzocht. Met betrekking tot de
aangetroffen pen die als ‘base pipe’ zou zijn gebruikt geldt, dat de beklagcommissie concludeert dat dit zo moet zijn gelet op de staat van de pen. Klager is het daar niet mee eens. Aan het enkele uiterlijk van die pen kun je niet zonder meer afleiden
waarvoor deze is gebruikt. Klager wist niet dat hij geen scheermesje voorhanden mocht hebben. Hij is van mening dat hij, als er al een straf opgelegd had moeten worden, volstaan had kunnen worden met een andere (lagere) straf. Tenslotte kan wordt nog
opgemerkt dat de beklagcommissie kennelijk uit vier leden heeft bestaan en dat klager zich afvraagt of de wet zulks toelaat.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Op grond van het bepaalde in artikel 51 van de Pbw kan de directeur wegens het begaan van feiten als bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de Pbw, aan een gedetineerde een of meer disciplinaire straffen opleggen. Gelet daarop is het enkele vermoeden
dat dergelijke feiten zijn begaan onvoldoende voor een strafoplegging. Dat is het geval ten aanzien van de bij klager aangetroffen zakjes shag en de pennenhouder. Enige daadwerkelijke en overtuigende onderbouwing, laat staan bewijsvoering, dat het hier
contrabande betreft, ontbreekt. De reactie van de drugshond kan een aanleiding zijn om nader onderzoek in te stellen maar vormt op zichzelf geen bewijs van aanwezigheid van drugs. Gelet daarop had de directeur voor het voorhanden hebben van deze
voorwerpen geen disciplinaire straf op mogen leggen.
Ten aanzien van het scheermesje geldt dat dit een voorwerp is waardoor de veiligheid in de inrichting in gevaar kan worden gebracht en waarvan het voorhanden hebben dus verboden is. Daarvoor kon de directeur in redelijkheid een disciplinaire straf
opleggen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen geldt dat het beroep ongegrond is voor zover het ziet op de oplegging van een disciplinaire straf maar gegrond is ten aanzien van de toegepaste strafmaat. In dit geval zou, bij afweging van alle in aanmerking
komende belangen, een disciplinaire straf van één dag opsluiting in de eigen verblijfsruimte, met verwijdering van de televisie, niet onredelijk of onbillijk zijn.
Het beroep is daarom gegrond. De uitspraak van de beklagrechter zal worden vernietigd. Het beklag zal ongegrond worden verklaard ten aanzien van de beslissing om aan klager een disciplinaire straf op te leggen. Het beklag zal gegrond verklaard worden
voor zover die disciplinaire straf langer heeft geduurd dan één dag.

De beroepscommissie acht termen aanwezig voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming en zal de hoogte daarvan vaststellen op € 15,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie. Zij verklaart het beklag gegrond ten aanzien van de duur van de opgelegde disciplinaire straf, voor zover deze langer was dan één dag en verklaart het
beklag voor het overige ongegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 15,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. G.L.M. Urbanus, voorzitter, mr. L.M. Moerings en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van
mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 21 augustus 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven