nummer: 14/2391/GV
betreft: [klager] datum: 7 augustus 2014
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 4 juli 2014 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.
2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft eerder toestemming gegeven voor een dag verlof in verband met de geboorte van klagers zoontje. Dit is helaas niet doorgegaan omdat
klager niet over een geldige legitimatie beschikte. Het verlof wordt nu geweigerd in verband met het gepleegde delict en klager vindt dat hij hierdoor dubbel wordt gestraft. Hij is bezig met zijn toekomst. Verder is er ten onrechte van uit gegaan dat
klager een verzoek om algemeen verlof heeft ingediend. Klager heeft gevraagd om verlof ten einde zijn zoontje in het ziekenhuis te bezoeken. Dit valt onder artikel 21 e.v. van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling). Gelet op
artikel 32 van de Regeling was de directeur dan ook bevoegd te beslissen en niet de Staatssecretaris. Subsidiair wordt namens klager aangevoerd dat in de bestreden beslissing enkel is aangegeven dat het verzoek is afgewezen in verband met het hoge
recidiverisico alsmede de negatieve adviezen die zijn afgegeven. Weliswaar heeft klager een aantal feiten op zijn justitiële documentatie vermeld staan, waaronder geweldsdelicten, maar dit maakt niet dat er concrete aanwijzingen zijn waaruit volgt dat
het recidiverisico als hoog moet worden aangemerkt. Klager heeft inmiddels zijn Tra-certificaat behaald en is aangemeld voor deelname aan de CoVa-training. Ook is klager inmiddels bezig met de ArVa-training. Deze informatie was het OM niet bekend op
het
moment van het geformuleerde advies. Ook is klager sinds begin 2014 geheel gestopt met het gebruik van softdrugs. In het advies van de reclassering is vermeld dat het risico op het onttrekken aan voorwaarden onbekend is, omdat klager niet eerder werd
verplicht deel te nemen aan interventies. Klager wil dan ook door middel van verlof laten zien dat hij met vrijheden om kan gaan en zich kan houden aan afspraken. Ten slotte wordt aangegeven dat klager valt onder de doelgroep “overvallers” aan wie een
verscherpt reclasseringstoezicht is opgelegd.
Klager is bereid zich tijdens zijn verlof onder elektronisch toezicht te laten stellen. Voorts bevindt het verlofadres zich niet in de buurt van de plaats delict, noch van de aangevers en/of getuigen.
Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt – zakelijk weergegeven –toegelicht. De Staatssecretaris heeft in zijn beslissing het selectieadvies van de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Dordrecht, met daarin de
informatie en het advies van de reclassering en het OM, betrokken. Hieruit valt op te maken dat ten aanzien van klager sprake is van een hoog recidiverisico. De kans op het onttrekken aan voorwaarden is niet bekend, omdat klager niet eerder werd
verplicht deel te nemen aan interventies. Klager is vanaf 1993 meerdere keren veroordeeld voor overwegend vermogensdelicten al dan niet gepleegd met geweld. Tevens heeft hij ook twee detenties in het buitenland ondergaan in verband met het plegen van
drugsdelicten. Het advies van de inrichting is negatief vanwege het hoge recidiverisico en de nog niet afgeronde gedragsinterventies. De Staatssecretaris ziet geen reden om anders te besluiten dan als geadviseerd door de directeur van de inrichting.
Daarnaast ziet de Staatssecretaris in het kader van het overvallersbeleid geen enkele voorwaarde geadviseerd, zoals elektronisch toezicht.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de p.i. Dordrecht heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, omdat het recidiverisico als hoog is ingeschat, klager hoog scoort op de leefgebieden die door de reclassering zijn getoetst en de geïndiceerde
gedragsinterventies nog niet zijn afgerond. Tevens heeft het OM negatief geadviseerd.
Het OM heeft negatief geadviseerd, omdat klager zich schuldig heeft gemaakt aan een gewapende overval op een restaurant, hij eerder is veroordeeld, niet lijkt te beschikken over huisvesting of tijdelijke huisvesting en hij behoort tot de doelgroep
“overvallers” ten aanzien van wie een verscherpt reclasseringstoezicht wordt opgelegd met toepassing van elektronische controle. Verder beschikt het OM niet over informatie ten aanzien van de wijze waarop de detentie tot op heden is verlopen en met
betrekking tot de eventuele re-integratieplannen van klager. Verlof komt in dit stadium van de detentie te vroeg en onverantwoord voor.
De politie heeft positief geadviseerd.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van dertig maanden met aftrek, wegens het opzettelijk handelen in strijd met artikel 317 Wetboek van Strafrecht. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 24 juni 2015.
Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag.
Voor zover namens klager is aangevoerd dat het verzoek had dienen te worden opgevat als een verzoek om incidenteel verlof, overweegt de beroepscommissie dat uit het advies vrijheden inzake algemeen verlof van de p.i. Dordrecht van 3 juli 2014 volgt dat
klager heeft verzocht om algemeen verlof. Uit telefonische inlichtingen van de secretaris van de beroepscommissie bij de p.i. Dordrecht is naar voren gekomen dat bij de p.i. Dordrecht geen verzoek om incidenteel verlof van klager bekend is. Klagers
verzoek is naar het oordeel van de beroepscommissie dan ook terecht opgevat als een verzoek om algemeen verlof.
Op grond van artikel 17, eerste lid en onder a, van de Regeling is de Minister, en in dit geval de Staatssecretaris, bevoegd te beslissen over een eerste verzoek om algemeen verlof indien het een gedetineerde betreft die al dan niet onherroepelijk, is
veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf langer dan twee jaar of die veroordeeld is wegens een delict waarbij sprake was van een grote maatschappelijke onrust; zijn evenwel zowel het OM als de directeur van mening dat het verlof niet moet
worden verleend, dan doet de directeur de aanvraag af.
Nu zowel de directeur als het OM negatief hebben geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, was de directeur bevoegd te beslissen. In eerdere uitspraken
(02/2690/GV d.d. 12 februari 2003 en 07/3359/GV d.d. 14 januari 2008) heeft de beroepscommissie overwogen dat uit de toelichting op artikel 2 van de Regeling blijkt dat de beslissing omtrent een verlofaanvraag zoveel mogelijk op inrichtingsniveau
genomen dient te worden, maar dat ook in gevallen waarin de directeur bevoegd is om te beslissen de Minister in individuele gevallen de beslissing altijd aan zich kan houden. Uit de formulering van artikel 2, tweede lid van de Regeling blijkt ook dat
de
directeur namens de Minister beslist. Derhalve betreft dit een van de Minister afgeleide bevoegdheid en kan niet worden geconcludeerd dat de Minister, en in dit geval de Staatssecretaris, onbevoegd zou zijn om een dergelijke beslissing te nemen.
Inhoudelijk overweegt de beroepscommissie dat uit het advies vrijheden volgt dat de reclassering het recidiverisico heeft ingeschat als hoog. De reclassering heeft een aantal interventies geïndiceerd ten einde dit risico in te perken. Gebleken is dat
geïndiceerde interventies nog niet zijn afgerond. Voorts heeft het OM negatief geadviseerd. De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden in deze fase van de detentie een contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze een
afwijzing van klagers verlofaanvraag op dit moment rechtvaardigen. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard. Ten overvloede overweegt de beroepscommissie dat het klager te alle tijden vrij staat de directeur van de p.i. Dordrecht te verzoeken
om incidenteel verlof voor het bezoeken van zijn zoontje in het ziekenhuis.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem - Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 7 augustus 2014.
secretaris voorzitter