Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/2002/SGA, 18 juni 2014, schorsing
Uitspraakdatum:18-06-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 14/2002/SGA
Betreft : (verzoekster) datum: 18 juni 2014

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. I. van Straalen, namens

(...), verder verzoekster te noemen, verblijvende in het PPC Amsterdam.

Verzoekster vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde PPC van 4 juni 2014, inhoudende de verplichting om een geneeskundige
a-dwangbehandeling (dwangmedicatie) te ondergaan, ingaande op 4 juni 2014 en eindigend op 4 september 2014.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het beroepschrift alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 11 juni 2014.

1. De beoordeling
De voorzitter overweegt dat verzoekster vraagt om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur die reeds onderwerp is geweest van een eerdere schorsingsprocedure (kenmerk 14/1930/SGA, van 11 juni 2014). Het verzoek is toen
afgewezen.

De raadsman heeft thans aangevoerd dat hij niet drie dagen voorafgaand aan het nemen van de beslissing in kennis is gesteld van het voornemen tot toepassing van dwangmedicatie. Deze omstandigheid was niet bekend bij de voorzitter toen hij op 11 juni
2014 zijn beslissing nam. De vraag is of de door de raadsman aangevoerde omstandigheid thans een andere beslissing rechtvaardigt. De voorzitter overweegt het volgende.
Onvoldoende aannemelijk is dat verzoekers raadsman drie dagen voorafgaand aan het nemen van de definitieve beslissing op de hoogte is gesteld van het voornemen tot die beslissing terwijl dit, op grond van het bepaalde in artikel 22e, eerste lid, van de
Penitentiaire maatregel (Pm) verplicht is. Naar het voorlopig oordeel is dat gebrek in dit geval – in het kader van deze procedure – onvoldoende zwaarwegend om over te gaan tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing. Uit de
inlichtingen van de directeur wordt voldoende aannemelijk dat op 5 juni 2014, hetgeen 72 uur voor de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing was, bericht is gezonden aan het toen bij de inrichting bekende e-mailadres van
verzoeksters raadsman. Die hiervoor genoemde termijn van 72 uur is uitdrukkelijk gekozen om verzoekster (en de raadsman) in de gelegenheid te stellen beroep in te stellen tegen de bestreden beslissing van de directeur en om schorsing van de
tenuitvoerlegging te verzoeken. Verzoekster heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt en daarbij niet aangevoerd dat een raadsman in de schorsingsprocedure had moeten worden betrokken. De voorzitter is van oordeel dat het niet in kennis stellen van de
raadsman van de voorgenomen beslissing voldoende is gecompenseerd door de omstandigheid dat het kantoor van de raadsman is bericht drie dagen voor de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de beslissing.
Om die reden wordt het verzoek afgewezen.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gedaan door mr. J.D. den Hartog, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 18 juni 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven