Nummer: 14/427/GB
Betreft: [klager] datum: 29 april 2014
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. L.M.F. Aarts, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 10 februari 2014 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) afgewezen.
2. De feiten
Klager is sedert 29 februari 2012 gedetineerd. Hij verblijft in de locatie De Schie te Rotterdam.
3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager is van mening dat de beslissing van de selectiefunctionaris onzorgvuldig is genomen en onvoldoende is gemotiveerd. Klager komt sinds 6 september 2013 in aanmerking voor plaatsing in een b.b.i. en per 3 maart 2014 voor plaatsing in een z.b.b.i.
In
de bestreden beslissing verwijst de selectiefunctionaris naar een zeer verouderd advies van het openbaar ministerie (OM) en naar een zeer verouderde reclasseringsrapportage. Klager zou onvoldoende inzicht hebben in de eigen problematiek. Los van het
gegeven dat klager nooit blijk heeft gegeven weinig tot geen delictinzicht te hebben en zijn belangen voorop te stellen ten opzichte van de slachtoffers, dan wel het niet kunnen functioneren binnen een b.b.i. of z.b.b.i., bevreemdt het klager ten
zeerste dat een acht maanden oud rapport uitsluitsel zou kunnen geven over de betreffende situatie ‘op dit moment’. Klager heeft sinds juni 2013 een zeer positieve ontwikkeling doorgemaakt. Zijn emotionele gesteldheid is aanzienlijk verbeterd en hij
gebruikt sinds twee jaar geen softdrugs meer. Klager is ook bereid buiten de inrichting zijn medewerking te verlenen aan urinecontroles. De behandeling van klager met betrekking tot het zedendelict is gaande. Klager stelt zich coöperatief op. Verwezen
wordt naar het als bijlage bij het beroepschrift gevoegd schrijven van de behandelend GZ-psycholoog. In klagers geval is een ingekaderd traject volgens de psycholoog goed mogelijk en met klager zijn goede afspraken te maken. Klagers PTSS is volgens de
psycholoog in remissie. Het positieve rapport van de GZ-psycholoog dient zwaarder te wegen dan het negatieve advies van het OM. Dat advies is gebaseerd op verouderde reclasseringsrapportage en het re-integratieplan ‘Binnen Beginnen” van juli 2013.
Klager verwijst verder naar de risicoprognose van de psychiater die in klagers strafzaak een pro justitia rapportage heeft opgemaakt. Daarin wordt het recidiverisico als laag tot matig ingeschat. Klager heeft daarnaast groot belang bij
detentiefasering
omdat daarbij het contact tussen hem en zijn kinderen opgestart kan worden. Dit wordt onderschreven door t Bureau Jeugdzorg en blijkt ook uit een uitspraak van het gerechtshof te Den Haag van 20 november 2013. De einddatum van klagers detentie is
gesteld op 27 februari 2015. Als voor die tijd nadere rapportages met betrekking tot de mogelijkheden voor detentiefasering zouden moeten worden opgemaakt, komt klagers resocialisatie in het gedrang. Bekend is immers dat het opstellen van rapportages
een tijdrovend proces is. Klager merkt nog op dat hij zich de afgelopen 24 maanden positief heeft opgesteld, gemotiveerd is geweest, gemaakte afspraken steeds is nagekomen en nimmer een verslag aangezegd heeft gekregen. Klager verzoekt het beroep
mondeling te mogen toelichten en verzoekt de beroepscommissie om bij die gelegenheid de hiervoor genoemde GZ-psycholoog als getuige-deskundige te horen.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Klager stelt zich op het standpunt dat de adviezen van het OM en de reclassering gedateerd zijn en gebaseerd zijn op oude informatie. Klagers trajectbegeleider heeft voor hem een reïntegratieplan opgesteld waarin staat vermeld dat klager, gezien het
hoge recidiverisico, vooralsnog niet in aanmerking komt voor vrijheden. Klager heeft nog onvoldoende inzicht in de eigen problematiek en wordt niet in staat geacht het belang van zijn dochter(s) voor te laten gaan boven zijn eigen belang. Het Multi
Disciplinair Overleg (MDO) van de locatie De Schie adviseert negatief op een plaatsing in een z.b.b.i. gelet op klagers functioneren in de inrichting. Een positief reclasseringsadvies ontbreekt. Het OM heeft negatief geadviseerd en dat advies
uitgebreid
gemotiveerd. Naar aanleiding van dat advies en het opgestelde reïntegratieplan heeft de directeur van locatie De Schie op 4 februari 2014 een verzoek om algemeen verlof afgewezen. Ten slotte geldt nog dat klager per 1 september 2014 in aanmerking kan
komen voor plaatsing in een z.b.b.i. Een eerdere plaatsing is alleen mogelijk in geval van een zogenaamd ‘stapeltraject’ waarbij sprake is van een combinatie met een penitentiair programma. Een dergelijk programma is (thans) nog niet voorhanden.
4. De beoordeling
4.1. De beroepscommissie acht zich voldoende ingelicht om op het beroep te kunnen beslissen en ziet geen noodzaak voor het horen van klager dan wel de genoemde getuige-deskundige. Die verzoeken worden daarom afgewezen.
4.2. Op grond van artikel 2 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling), komen voor plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting in aanmerking gedetineerden die een te verwaarlozen vlucht- of
maatschappelijk risico vormen, aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd, ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan, geen veroordelingen tot betaling van een geldboete of geldbedrag van meer dan € 226,=
hebben openstaan, een strafrestant hebben van ten minste zes weken en ten hoogste zes maanden en beschikken over een aanvaardbaar verlofadres.
4.3. In de toelichting op dit artikel (Stcr. 2000,176) staat dat bij de plaatsing in zeer beperkt en beperkt beveiligde inrichtingen de beoordeling of de gedetineerde geschikt is tot terugkeer in de samenleving een belangrijke rol speelt. Indicator
bij de beoordeling daarvan is of de gedetineerde reeds eerder tijdens de huidige detentie met goed resultaat bewegingsvrijheid (onbegeleid) buiten de inrichting heeft genoten (algemeen verlof, schorsing van de preventieve hechtenis, incidenteel verlof,
strafonderbreking), alsmede of zich daarna omstandigheden hebben voorgedaan die aan deze indicator ernstig afbreuk doen. Gelet op het open karakter van de inrichting of afdeling spelen de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict en de
persoonlijkheid van de gedetineerde een rol bij de beoordeling of betrokkene geschikt is voor plaatsing in een zeer beperkt of beperkt beveiligde inrichting of afdeling.
4.4. Klagers einddatum van detentie is (vooralsnog) vastgesteld op 27 februari 2015. Gelet daarop komt hij, nu niet aannemelijk is dat er op dit moment sprake is van een penitentiair programma waarin klager zou kunnen worden geplaatst, thans niet in
aanmerking voor plaatsing in een z.b.b.i. Alleen al om die reden moet het beroep ongegrond worden verklaard en behoeven de overige door en namens klager aangevoerde verweren geen nadere bespreking.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en mr. A.T. Bol, leden, in
tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 29 april 2014
secretaris voorzitter