nummer: 14/1610/GA
betreft: [klager] datum: 24 juli 2014
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 24 april 2014 van de alleensprekende beklagrechter bij de locatie Norgerhaven te Veenhuizen,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde locatie in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de overschrijding van de termijn om elektronische detentie (in het kader van een penitentiair programma, hierna: p.p.) aan te vragen.
De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
De fasering heeft maanden vertraging opgelopen, waardoor klager schade heeft. De schade bestaat uit het feit dat klager geen salaris heeft kunnen verdienen. Er is sprake van schending van het recht op resocialisatie en de directeur is hiervoor
verantwoordelijk. Het beklag is dan ook ontvankelijk. Er kan een getuige worden opgeroepen en voorts verwijst klager naar het reclasseringsrapport. Inmiddels is klager in vrijheid gesteld.
De directeur heeft daarop geantwoord als tegenover de beklagrechter. Het is algemeen beleid dat plaatsing in een stapeltraject p.p. met elektronisch toezicht afhankelijk is van het functioneren van de gedetineerde in een open setting. Eind september
2013 heeft de reclassering opdracht gekregen om te adviseren over een stapeltraject en dat advies is negatief. Er is geen sprake van toepassing van het stapeltraject omdat klager zich op
24 februari 2014 heeft onttrokken aan het toezicht, er sprake was van een verdenking van oplichtingspraktijken en fraude. Daarop is hij in een gesloten inrichting geplaatst en is van een stapeltraject geen sprake meer.
3. De beoordeling
Uit het klaagschrift van 24 februari 2014 blijkt dat klager zijn beklag heeft gedaan over het feit dat de aanvraag voor doorfasering niet (tijdig) is geschied. In het reclasseringsrapport van 24 september 2013 is de beoogde startdatum van het p.p.
gesteld op 27 februari 2014.
Ingevolge artikel 60, lid 2, van de Pbw, wordt met een beklagwaardige beslissing gelijkgesteld een verzuim of weigering te beslissen. In casu is beklag gedaan over het feit dat de aanvraag voor doorfasering niet (tijdig) is geschied. De
beroepscommissie
oordeelt daarom dat klager had moeten worden ontvangen in zijn beklag. Vanwege proceseconomische redenen zal de beroepscommissie het beklag in eerste en enige aanleg afdoen.
Op 20 november 2013 heeft de selectiefunctionaris besloten dat klager geplaatst wordt in een stapeltraject z.b.b.i./p.p. met e.t. (basis p.p.) en daarbij bepaald dat het afhankelijk is van klagers functioneren in de z.b.b.i. of klager daadwerkelijk
aansluitend in een basis p.p. Wordt geplaatst.
Uit de brief van de directeur van 25 april 2014 kan worden opgemaakt dat klager op 25 november 2013 is geplaatst in de zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) Fleddervoort te Veenhuizen. Gelet op de relatief beperkte verblijfsperiode van klager
in
de z.b.b.i. moet het niet als onbegrijpelijk en derhalve onredelijk worden aangemerkt dat in februari 2014 nog geen advies voor doorfasering kon worden opgesteld en een aanvraag daarvoor kon worden gedaan. Het beklag zal daarom ongegrond worden
verklaard. De beroepscommissie beslist als volgt.
4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag, maar verklaart dit beklag ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en mr. M.M. van der Nat, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 24 juli 214
secretaris voorzitter