Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/1085/TA, 28 juli 2014, beroep
Uitspraakdatum:28-07-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/1085/TA

betreft: [klager] datum: 28 juli 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

het hoofd van FPC De Rooyse Wissel te Venray, verder te noemen de inrichting,

gericht tegen een uitspraak van 14 maart 2014 van de beklagcommissie bij genoemde inrichting, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager, voor zover daarbij het beklag formeel gegrond is verklaard,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 26 juni 2014, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klagers raadsman mr. T.P. Klaasen en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting [...], juridisch medewerker.
Klager heeft op 24 juni 2014 laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.
Als toehoorder was aanwezig mevrouw mr. E.W. Bevaart, werkzaam bij de Raad.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de beslissing van 11 januari 2014 tot verlenging van de op
23 december 2013, aansluitend aan afzondering, opgelegde separatie.

De beklagcommissie heeft het beklag formeel gegrond en materieel ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten
Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Het beroep is gericht tegen de formele gegrondverklaring van het beklag omdat er geen machtiging tot verlenging van de separatie
zou zijn. In een aantal uitspraken heeft de beroepscommissie overwogen dat het ontbreken van een verlengingsmachtiging ernstig is, maar in die zaken ging het om niet (tijdig) aangevraagde machtigingen. In dit geval is die machtiging wel tijdig
aangevraagd door de inrichting maar is die, vanwege interne miscommunicatie bij het ministerie, niet tijdig verstrekt. En dat is niet aan de inrichting te wijten. De inrichting heeft tijdig (op 6 januari 2014) de machtiging aangevraagd bij het
ministerie. Het ministerie heeft wel telefonisch meegedeeld dat zij voornemens was de machtiging af te geven. Op 16 januari 2014 is alsnog de verlengingsmachtiging afgegeven en daarmee is het formele gebrek met terugwerkende kracht hersteld. Het is
niet
redelijk het formele gebrek toe te rekenen aan de inrichting. Bovendien heeft de inrichting de zorg voor klager voorop gesteld. Als de inrichting formeel juist had gehandeld door de maatregel niet te verlengen, was dit nadelig geweest voor klagers
behandeling. Overigens is de separatie op 15 januari 2014 omgezet in afzondering, omdat de schorsingsvoorzitter het schorsingsverzoek had toegewezen en klager zich beter aan de afspraken hield. Hoewel de inrichting het niet eens is met de uitspraak van
de beklagcommissie, is klager wel een tegemoetkoming aangeboden, omdat het niet de bedoeling kan zijn dat klager op enigerlei wijze wordt benadeeld.

Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. De beslissing van de beklagcommissie, voor zover in beroep aan de orde, is juist. Het ontbreken van een ministeriële verlengingsmachtiging, het niet
vermelden van de ingangsdatum van de maatregel op de schriftelijke mededeling en het niet vermelden van de datum van de verlengingsmachtiging op de schriftelijke mededeling zijn gebreken die tot gegrondverklaring van het beklag dienen te leiden. Het is
in dit verband niet relevant aan wie de genoemde gebreken te wijten zijn. Nu er geen machtiging was, had de inrichting de maatregel niet mogen verlengen.

3. De beoordeling
Ingevolge artikel 34, vierde lid, van de Bvt kan het hoofd van de inrichting de afzondering of separatie telkens, met schriftelijke machtiging van Onze Minister, met ten hoogste vier weken verlengen.

Vast staat dat de in december 2013 aan klager opgelegde (verlenging van de) separatie op grond van een eerder verstrekte machtiging tot 13 januari 2014 mocht voortduren, dat het hoofd van de inrichting op 11 januari 2014 heeft beslist tot verlenging
van
de aan klager opgelegde separatie en dat de schriftelijke ministeriële machtiging voor die verlenging op 16 januari 2014 is afgegeven. Met de beklagcommissie constateert de beroepscommissie dat klagers separatie tussen 13 januari 2014 en 16 januari
2014
niet werd gedekt door een schriftelijke ministeriële machtiging.

De beroepscommissie overweegt dat een maatregel van afzondering/separatie volgens vaste jurisprudentie (zie 09/2945/TA en 09/2928/TA, alsmede 12/451/TA) niet mag worden verlengd als hiervoor geen schriftelijke ministeriële machtiging is verleend en
dat,
bij een verlenging, de gehele periode van afzondering/separatie door een schriftelijke verlengingsmachtiging moet worden gedekt. Indien, zoals in de onderhavige zaak het geval is, wordt beslist tot verlenging van de separatie terwijl een
verlengingsmachtiging (nog) niet is afgegeven, is die beslissing in strijd met het bepaalde in artikel 34, vierde lid, van de Bvt voor zover de periode van separatie niet wordt gedekt door een eerder verstrekte machtiging. Het beklag hiertegen dient
dan, ongeacht aan wie het ontbreken van de machtiging te wijten is, gegrond te worden verklaard. Dit formele gebrek wordt naar het oordeel van de beroepscommissie niet (met terugwerkende kracht) hersteld als, nadat de verlengingsbeslissing door de
inrichting is genomen, alsnog een schriftelijke machtiging door de Staatssecretaris wordt afgegeven.

Gelet op het vorenstaande kan hetgeen in beroep is aangevoerd niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. De beroepscommissie zal het beroep van het hoofd van de inrichting ongegrond verklaren en de uitspraak van de
beklagcommissie, voor zover daartegen beroep is ingesteld, met aanvulling van de gronden bevestigen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, voor zover daartegen beroep is ingesteld, met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, mr. C.F. Korvinus en prof. Dr. H.J.C. van Marle, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 28 juli 2014

secretaris voorzitter

Naar boven