Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/1059/TA, 25 juli 2014, beroep
Uitspraakdatum:25-07-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/1059/TA

betreft: [klager] datum: 25 juli 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.L. Louwerse, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 21 maart 2014 van de beklagcommissie bij de Dr. Henri van der Hoevenkliniek te Utrecht, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 26 juni 2014, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel zijn gehoord klagers raadsvrouw,
mr. A.L. Louwerse, en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting [...], juridisch medewerker.
Klagers raadsvrouw heeft bij brief van 20 juni 2014 laten weten dat klager niet ter zitting zou verschijnen.
Als toehoorder was aanwezig mevrouw mr. E.W. Bevaart, werkzaam bij de Raad.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een maatregel van afzondering (in de herstelkamer), ingaande op 11 januari 2014.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. In de schriftelijke mededeling staat dat de maatregel is ingegaan op 12 januari 2014. De maatregel is echter ingegaan op 11 januari 2014 rond 20.00
uur. Verder is in de schriftelijke mededeling de aanleiding voor de maatregel onvoldoende gemotiveerd. Dit zijn formele gebreken die tot gegrondverklaring van het beklag moeten leiden. Voorts is de maatregel ten onrechte opgelegd. Klager is
afgezonderd,
omdat hij een medepatiënt, die bekend staat om betrokkenheid bij drugshandel, en diens bezoeker die klager niet kent, gegroet heeft in de tuin van de inrichting. Klager groet bijna iedereen in de inrichting. Een andere medepatiënt heeft hierover
‘geklikt’ bij het personeel. In de inrichting heerst een ‘klikcultuur’ en in dit geval was het geklik ten onrechte. Klager heeft geen drugs gekregen van de personen die hij heeft gegroet in de tuin. Klager heeft weliswaar af en toe een terugval in het
gebruik van drugs gehad, maar hij bracht en gebruikte nooit drugs in de inrichting. Klager heeft overigens uit eigen beweging openheid van zaken gegeven. Ook is hij gefouilleerd en is zijn kamer doorzocht, maar er is niets aangetroffen. De uitslag van
de bij klager toegepaste urinecontrole was negatief. Gelet op het vorenstaande bestond er onvoldoende reden klager te verdenken van drugsgebruik of -bezit en bestond er onvoldoende grond klager af te zonderen. Verzocht wordt het beklag gegrond te
verklaren en klager een tegemoetkoming toe te kennen.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De maatregel is ingegaan op 11 januari 2014, omstreeks 21.30 uur. In de inrichting heerst geen ‘klikcultuur’. Door diverse
personen, onder wie medepatiënten en stafleden, is gezien dat klager een medepatiënt en diens bezoeker heeft ontmoet in de tuin en dat daarbij iets vreemds is gebeurd. Dit staat ook in de dagrapportage. Klager heeft zelf tegenover het personeel
verklaard dat de ontmoeting heeft plaatsgehad. Gelet op klagers drugsverleden en op het feit dat de medepatiënt bekend staat om betrokkenheid bij drugshandel, bestond het vermoeden dat aan klager drugs was overhandigd. Om die reden is de maatregel
opgelegd.

3. De beoordeling
Ingevolge artikel 34, eerste lid, van de Bvt in samenhang bezien met artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a van de Bvt kan het hoofd van de inrichting een tbs-gestelde afzonderen indien dit noodzakelijk is in verband met de handhaving van de orde en
veiligheid in de inrichting. De beroepscommissie stelt voorop dat indien gerede verdenking bestaat van drugsgebruik en/of -bezit door een tbs-gestelde, het hoofd van de inrichting kan beslissen een maatregel van afzondering op te leggen teneinde die
verdenking nader te onderzoeken.

De beroepscommissie constateert dat de reden voor oplegging van de maatregel in de schriftelijke mededeling niet anders is toegelicht dan met de mededeling “(verdenking van) gebruik van alcohol en/of andere niet toegestane gedragsbeïnvloedende
middelen”. De schriftelijke reactie van de inrichting op het beklag van 24 februari 2014 houdt in dat klager naar eigen zeggen in de avond van 11 januari 2014 in de tuin een medepatiënt en diens bezoeker is tegengekomen en heeft begroet. Omdat de
medepatiënt bekend is met drugshandel en klager zijn drugsverslaving niet onder controle heeft, is besloten klager af te zonderen.

Uit het vorenstaande maakt de beroepscommissie op dat de maatregel is opgelegd naar aanleiding van klagers eigen verklaring omtrent de ontmoeting met een medepatiënt en diens bezoeker en niet naar aanleiding van een verklaring van een ander of anderen
omtrent die ontmoeting. De beroepscommissie is van oordeel dat de enkele omstandigheid dat klager, die bekend staat om drugsgebruik, een medepatiënt, die bekend staat om betrokkenheid bij drugshandel, heeft ontmoet en begroet, in redelijkheid geen
voldoende grond kan vormen voor gerede verdenking van drugsgebruik of -bezit door klager. De ter zitting namens de inrichting aangevoerde stelling dat personeelsleden en medepatiënten hebben gezien dat tijdens de ontmoeting “iets vreemds” is gebeurd,
vindt geen steun in de stukken – de dagrapportage waarin dit zou zijn vermeld, is door de inrichting niet ingebracht – en is overigens te weinig concreet om als grondslag voor verdenking jegens klager te dienen.
Gelet op het vorenstaande en in aanmerking genomen dat noch bij de fouillering van klager noch bij de doorzoeking van zijn kamer drugs zijn aangetroffen, overweegt de beroepscommissie dat onvoldoende is gebleken van feiten en omstandigheden op grond
waarvan in redelijkheid het vermoeden heeft kunnen rijzen dat sprake was van drugsgebruik of -bezit door klager. Derhalve is onvoldoende aannemelijk geworden dat het opleggen van de maatregel van afzondering noodzakelijk was in verband met de
handhaving
van de orde en veiligheid in de inrichting.

De beroepscommissie zal het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden, ziet de
beroepscommissie aanleiding klager een tegemoetkoming toe te kennen. Zij zal, ervan uitgaande dat de afzondering (in de herstelkamer) drie dagen heeft geduurd, de hoogte van die tegemoetkoming bepalen op € 30,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat klager een tegemoetkoming toekomt van € 30,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, mr. C.F. Korvinus en prof. Dr. H.J.C. van Marle, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 25 juli 2014

secretaris voorzitter

Naar boven