nummer: 14/1063/TA
betreft: [klager] datum: 29 juli 2014
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. Y.H.G. van der Hut, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 24 maart 2014 van de alleensprekende beklagrechter bij FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen, verder te noemen de inrichting,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 26 juni 2014, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel, is gehoord klagers raadsvrouw, mr. Y.H.G. van der Hut. Als toehoorder was aanwezig mevrouw mr. E.W. Bevaart, werkzaam bij de
Raad.
Klagers raadsvrouw heeft bij brief van 24 juni 2014 laten weten dat klager niet ter zitting zou verschijnen.
Bij brief van 24 juni 2014 heeft [...], juridisch medewerker bij de inrichting, meegedeeld dat zij verhinderd was ter zitting te verschijnen. De juridisch medewerker heeft in die brief voorts het standpunt van de inrichting nader toegelicht.
Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de beslissing van 11 oktober 2012 tot intrekking van klagers transmuraal verlof.
De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Namens klager is in beroep het standpunt zoals ingenomen tegenover de beklagrechter als volgt toegelicht. De beslissing van de beklagrechter kan geen stand houden. De beklagrechter heeft overwogen dat de intrekking het gevolg is van een gebrek aan
vertrouwen tussen klager en zijn behandelteam. Echter, dat vertrouwen stond reeds vanaf het moment dat is besloten klagers verlof op te schorten – januari 2012 – onder druk. Na de ontvangst van de opnamen van telefoongesprekken in maart 2012 zijn geen
nieuwe, klager belastende, feiten of omstandigheden aan het licht gekomen. Klager vermag dan ook niet in te zien waarom eerst in oktober 2012 is beslist het verlof in te trekken. Voorts heeft de beklagrechter ten onrechte overwogen dat klager zich in
delictgerelateerde situaties heeft begeven. De gedragingen die in eerste instantie door de inrichting waren aangemerkt als delictgerelateerd, zijn op een later moment weersproken en genuanceerd, met als gevolg dat die gedragingen later door de
inrichting niet meer werden aangemerkt als delictgerelateerd, zoals het bezit van de pornofilm en het gebeuren omtrent de fotocamera. Bovendien is de uitspraak van de beklagrechter op dit punt innerlijk tegenstrijdig nu de beklagrechter eveneens heeft
overwogen dat geen direct verband bestaat tussen het indexdelict en het gedrag van klager. Voorts heeft de beklagrechter overwogen dat de inrichting de telefoongesprekken niet bij de beslissing tot intrekking van het verlof had mogen betrekken. Gelet
hierop is het opmerkelijk dat de beklagrechter ook overweegt dat de gebleken onbetrouwbaarheid van klager voldoende reden kon zijn voor de intrekking van het verlof, nu die onbetrouwbaarheid enkel en alleen voortvloeit uit de inhoud van de
telefoongesprekken. Nu de bestreden beslissing evident op die telefoongesprekken is gebaseerd, had de beklagrechter deze beslissing dienen te vernietigen.
Het feit dat klager geen medewerking wilde verlenen aan verdere diagnostisering is niet onbegrijpelijk, nu klager al 14 jaar in de tbs verblijft en er ontzettend veel rapporten zijn opgemaakt. Van drugshandel is niet gebleken; in klagers garagebox is
slechts een kleine hoeveelheid – iets meer dan de toegestane gebruikershoeveelheid – hasj aangetroffen. Deze omstandigheden kunnen de intrekking van het verlof niet rechtvaardigen, te meer niet nu de inrichting enige tijd nadat de drugs waren
aangetroffen voornemens was de opschorting van het verlof op te heffen.
Verzocht wordt het beroep gegrond te verklaren en klager een tegemoetkoming toe te kennen voor de tijd dat zijn transmurale verlof ten onrechte ingetrokken is geweest. Klager is daardoor zwaar getroffen in zijn resocialisatietraject.
Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Het standpunt van klager dat na medio 2012 geen nieuwe informatie meer aan het licht is gekomen is onjuist. In oktober 2012 is aan
de inrichting bericht dat de politie de zaak van de drugshandel waarbij klager betrokken zou zijn, had geseponeerd, omdat er te weinig aanknopingspunten waren voor een opsporingsonderzoek. Patiënten die eerder hadden gezegd te willen getuigen, wilden
opeens niet meer getuigen en de inhoud van de tapverslagen heeft de inrichting vanwege haar beroepsgeheim niet willen overhandigen aan de politie. Naar aanleiding van dit bericht en ook omdat het tijd was de verlofmachtiging te evalueren, is klagers
situatie besproken in de interne verloftoetsingscommissie. Daar is geconcludeerd dat er geen vertrouwen meer bestond tussen het behandelteam en klager. Als gevolg van de gevonden drugs, het gedrag van klager, de verschillende verklaringen die klager
heeft afgelegd nadat hij was geconfronteerd met de inhoud van de tapverslagen, zijn uitspraken over een ‘wraakactie’ en de schending door klager van de verlofvoorwaarden heeft de inrichting klager als onbetrouwbaar ingeschat. Klager was ook al eerder
onbetrouwbaar en niet transparant geweest ten opzichte van het behandelteam. Het vertonen van onbetrouwbaar gedrag en het hebben van geheimen zijn overigens delictgerelateerde factoren. Dit alles heeft de inrichting doen besluiten het verlof definitief
in te trekken. Ook zonder de telefoongesprekken blijven er voldoende redenen over die de beslissing tot intrekking kunnen rechtvaardigen. Overigens mag de reactie van klager nadat hij werd geconfronteerd met de inhoud van de tapverslagen wel worden
meegewogen. De beslissing tot intrekking is op goede gronden genomen.
3. De beoordeling
Op 23 januari 2012 heeft de inrichting beslist klagers transmuraal verlof op te schorten. Tegen deze beslissing heeft klager beklag ingesteld en tegen de uitspraak van de beklagrechter hierop is klager in beroep gekomen. De beroepscommissie heeft – na
een tussenbeslissing op 3 april 2013 – bij uitspraak van 4 juli 2013 (12/3572/TA) geoordeeld dat op 23 januari 2012 kon worden beslist tot opschorting van het transmuraal verlof, maar dat de noodzaak de opschorting van het verlof na 1 maart 2012 te
laten voortduren niet aannemelijk was geworden. Met betrekking tot dit laatste heeft de beroepscommissie in die uitspraak als volgt overwogen en beslist:
“Ter zitting is namens de inrichting aangegeven dat het resultaat van het onderzoek was dat er geen concrete aanwijzingen zijn gevonden dat klager handelde in drugs en dat werd overwogen om het resocialisatieproces te hervatten. Juist toen men rond 1
maart 2012 de maatregel wilde beëindigen, heeft het hoofd via een anonieme bron geluidsmateriaal verkregen. Volgens de inrichting betrof dit geluidsopnames van telefoongesprekken. Dit materiaal is volgens de inrichting belastend voor klager. De
beroepscommissie begrijpt dat de gesprekken zijn uitgetypt in verslagen. Klager en diens raadsvrouw hebben geen kennis kunnen nemen van deze verslagen. Zoals hiervoor is overwogen heeft het hoofd van de inrichting ervoor gekozen om de (geanonimiseerde)
verslagen van de heimelijk opgenomen gesprekken om veiligheidsredenen niet aan het dossier toe te voegen. Nu de beslissing tot het na 1 maart 2012 laten voortduren van de maatregel tot opschorting van het transmuraal verlof gebaseerd is op gegevens
waarvan klager en zijn raadsvrouw – en daarmee ook de beroepscommissie – niet kunnen kennisnemen, kan de beroepscommissie niet beoordelen of het hoofd van de inrichting deze beslissing in redelijkheid heeft kunnen nemen. De beroepscommissie gaat er
daarbij van uit dat de andere door het hoofd van de inrichting genoemde feiten en omstandigheden met betrekking tot de betaalrekeningen van klager, de zorgtoeslag en het foto- en filmmateriaal een ondergeschikte rol hebben gespeeld bij de beslissing
tot
het laten voortduren van de maatregel. Het voorgaande betekent dat de noodzaak om het transmuraal verlof vanaf 1 maart 2012 opgeschort te houden in het kader van de orde en veiligheid niet aannemelijk is geworden. De beroepscommissie oordeelt daarom
dat
het beklag tegen de maatregel voor zover die na 1 maart 2012 voortduurde, gegrond is. De beroepscommissie zal volstaan met de gegrondverklaring en acht geen termen aanwezig om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen”.
De beroepscommissie stelt vast dat ten tijde van bovengenoemde uitspraak de beslissing tot intrekking van het transmuraal verlof (11 oktober 2012) reeds was genomen. In bovengenoemde uitspraak heeft de beroepscommissie alle op de daaraan voorafgaande
zitting van 25 februari 2013 bekende feiten en omstandigheden – dus ook de feiten en omstandigheden die ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing bekend waren – kunnen meewegen.
De beroepscommissie overweegt dat sedertdien niet is gebleken van nieuwe feiten en/of veranderde omstandigheden die – gegeven het feit dat de opschorting van het verlof na 1 maart 2012 ontoelaatbaar is geoordeeld – alsnog de beslissing tot intrekking
van het transmuraal verlof zouden kunnen rechtvaardigen. Tegen deze achtergrond oordeelt de beroepscommissie, dat de beslissing tot intrekking van het transmuraal verlof moet worden aangemerkt als onredelijk en onbillijk.
Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard, de uitspraak van de beklagrechter zal worden vernietigd en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden, ziet
de beroepscommissie aanleiding klager een tegemoetkoming toe te kennen. Zij bepaalt de hoogte van die tegemoetkoming op
€ 200,=.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt de aan klager toekomende tegemoetkoming op € 200,=.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, mr. C.F. Korvinus en prof. Dr. H.J.C. van Marle, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 29 juli 2014
secretaris voorzitter