nummer: 14/1037/TB
betreft: [klager] datum: 25 juli 2014
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. T. den Haan, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een beslissing van 17 maart 2014 van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Ter zitting van de beroepscommissie van 26 juni 2014, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. T. den Haan, en namens de Staatssecretaris, [...], werkzaam bij de Dienst
Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Veiligheid en Justitie.
Als toehoorder was aanwezig mevrouw mr. E.W. Bevaart, werkzaam bij de Raad.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft het verzoek van klager tot overplaatsing naar een andere inrichting, bij voorkeur FPC Oostvaarderskliniek te Almere, afgewezen.
2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Hij is op 3 december 2009 geplaatst in FPC 2Landen te Utrecht.
Bij brief van 17 februari 2014 heeft klager verzocht om overplaatsing naar een andere inrichting.
De Staatssecretaris heeft dit verzoek bij brief van 17 maart 2014 afgewezen.
3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager heeft een verzoek tot overplaatsing ingediend, omdat zijn behandeling in FPC 2Landen traag verliep en thans is gestagneerd. Dit is in belangrijke mate het gevolg van de vertroebelde
relatie tussen klager en zijn hoofd behandeling. Klager heeft voldoende medewerking verleend aan zijn behandeling en heeft verschillende modules afgerond; er moet naar zijn resocialisatie worden toegewerkt. Echter, hij verblijft al tijden in een
‘pre-resocialisatiefase’. Klager geeft, anders dan de inrichting betoogt, voldoende openheid over zijn seksuele problematiek. Hij begrijpt niet waarom de inrichting het nu opeens geïndiceerd acht dat hij deelneemt aan een verdiepende module van het
zorgprogramma ‘Zeden’. Hij had, indien dit werkelijk noodzakelijk is, reeds lange tijd geleden hieraan deel kunnen nemen. Ook kan klager zich niet vinden in het feit dat de inrichting de strubbelingen die hij met zijn vrouwelijke hoofd behandeling
ervaart, als relevant oefenmateriaal ziet. Klager heeft al lange tijd problemen met het hoofd behandeling, maar heeft steeds getracht de werkrelatie effectief voort te zetten. Inmiddels is klager op het punt gekomen dat hij niet meer verder wil. Thans
is het hoofd behandeling met zwangerschapsverlof en heeft klager tijdelijk een andere behandelaar. Met deze behandelaar heeft klager geen problemen en de behandeling verloopt nu beter. Klager heeft dus baat bij een behandeling door een andere
behandelaar. Hoewel overplaatsing kan leiden tot vertraging in zijn resocialisatietraject, wil klager graag de mogelijkheid krijgen van een behandeling in een andere inrichting. Hierbij komt dat FPC 2Landen op korte termijn gaat sluiten. Klager wil
deze
sluiting niet afwachten en versneld worden overgeplaatst. Hij heeft een sterke voorkeur voor FPC Oostvaarderkliniek; dat is vlakbij de woonplaats van zijn moeder. FPC 2Landen lijkt evenwel niet bereid mee te werken aan een overplaatsing naar de
Oostvaarderskliniek, omdat zij er belang bij heeft zoveel mogelijk patiënten over te plaatsen naar de Van der Hoevenkliniek, waar na sluiting van FPC 2Landen een groot gedeelte van het personeel heen zal gaan. Klager wil niet met dit personeel mee en
heeft behoefte aan de frisse blik van een nieuwe behandelaar. Om die reden wil hij absoluut niet overgeplaatst worden naar de Van der Hoevenkliniek. Hem is gezegd dat hij naar die kliniek zal worden overgeplaatst.
Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht. Uit inlichtingen van de inrichting komt naar voren dat klager pas sinds kort voldoende openheid geeft. De inrichting ziet nu kans klager verder te behandelen en
wil zien wat dit de komende maanden gaat opleveren. Klager zit aldus midden in zijn behandeling en heeft geen baat bij een overplaatsing. Thans wordt bezien of klagers verlofmogelijkheden kunnen worden uitgebreid.
Klagers ongenoegens over zijn hoofd behandeling zijn volgens de inrichting deels het gevolg van de temporisering van zijn resocialisatie, waar duidelijke behandelinhoudelijke redenen voor zijn, maar komen ook deels voort uit zijn problematiek. De
verwachting is dat zich ook elders samenwerkingsproblemen zullen voordoen. Klager heeft geen problemen met de huidige vervanger van het hoofd behandeling. FPC 2Landen zal in januari 2016 sluiten en alle patiënten zullen voor die tijd moeten worden
overgeplaatst. In verband hiermee is met klager gesproken over zijn wensen en voorkeuren met betrekking tot zijn overplaatsing en tijdens dat gesprek heeft klager kenbaar gemaakt dat hij wil worden overgeplaatst naar de Oostvaarderskliniek. Bij de
beslissing tot overplaatsing in 2015 zal rekening worden gehouden met klagers voorkeuren. Het feit dat klagers overplaatsingsverzoek nu is afgewezen, betekent dus niet dat klager nooit in de Oostvaarderskliniek kan worden geplaatst. Er is alleen geen
reden nu over te gaan tot een overplaatsing. Betwist wordt dat FPC 2Landen onzuivere belangen nastreeft.
4. De beoordeling
Bij de overplaatsing van ter beschikking gestelden dient de Staatssecretaris, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de ter beschikking gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.
Klager heeft om overplaatsing verzocht, omdat naar zijn mening sprake is van een moeizame relatie tussen hem en zijn hoofd behandeling waardoor de gewenste vooruitgang van zijn behandeling en resocialisatie wordt belemmerd.
Uit de inlichtingen van de inrichting van 10 maart 2014 komt naar voren dat de problemen die klager met zijn vrouwelijke hoofd behandeling ervaart een tweeledige oorzaak hebben. Enerzijds is de, door klager ervaren, moeizame relatie het gevolg van zijn
onvrede over het tempo van zijn behandeling en resocialisatie; anderzijds komen klagers ongenoegens ten aanzien van het hoofd behandeling voort uit zijn (delict)problematiek.
Voorts is voldoende aannemelijk dat klagers behandeling vertraging heeft opgelopen, omdat hij weinig openheid van zaken heeft gegeven en dat daarin onlangs verandering is opgetreden. Mede gezien deze recente ontwikkeling ziet FPC 2landen nog voldoende
behandelmogelijkheden voor klager.
Uit het vorenstaande volgt naar het oordeel van de beroepscommissie dat behandelinhoudelijke redenen bestaan om klagers verblijf in FPC 2Landen te continueren en niet over te gaan tot een (versnelde) overplaatsing. Gelet hierop en op het feit dat
overplaatsing thans tot vertraging in klagers behandeling zal leiden, en in aanmerking genomen de, namens de Staatssecretaris, ter zitting gedane mededeling dat thans wordt bezien of klagers verlofmogelijkheden kunnen worden uitgebreid, is de
beroepscommissie van oordeel dat de beslissing van de Staatssecretaris klagers verzoek om overplaatsing af te wijzen, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet kan worden aangemerkt als onredelijk of onbillijk. De beroepscommissie zal
het beroep derhalve ongegrond verklaren.
Ten overvloede overweegt de beroepscommissie dat zij ervan uitgaat dat, indien wordt besloten – in het kader van de sluiting van FPC 2Landen of zoveel eerder als nodig – tot overplaatsing van klager, rekening wordt gehouden met klagers voorkeur te
worden geplaatst in FPC Oostvaarderskliniek en met zijn bezwaar tegen plaatsing in de Van der Hoevenkliniek.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, mr. C.F. Korvinus en prof. dr. H.J.C. van Marle, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 25 juli 2014
secretaris voorzitter