Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/1761/GV, 14 juli 2014, beroep
Uitspraakdatum:14-07-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/1761/GV

betreft: [klager] datum: 14 juli 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 22 mei 2014 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager, alsmede zijn raadsman, om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager begrijpt dat de eerdere onttrekking betrokken wordt bij verlofverzoeken. De te maken belangenafweging dient echter in zijn voordeel uit te vallen. Klager heeft veertien keer regimair (weekend) verlof genoten. Ook heeft in hij in de maanden juli
2013 en augustus 2013 veel vrijheden gekregen zodat hij buiten de inrichting werkzaam kon zijn. De afwijzende grond dat klager niet betrouwbaar is met vrijheden is daarom onjuist. Klager zal op 9 oktober 2014 voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld.
Zijn belang weegt daarom zwaarder. De bijzondere persoonlijke aangelegenheid die leidde tot verlening van incidenteel verlof en de onttrekking doet zich niet meer voor.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Een eerder verzoek om algemeen verlof is door de directeur van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Lelystad ambtshalve afgewezen, omdat klager zich had onttrokken aan zijn detentie. Klager was niet tijdig teruggekeerd toen hij incidenteel verlof had
gekregen om afscheid te nemen van zijn overleden broer. Het was klager niet toegestaan om de begrafenis in Marokko bij te wonen. Het onderhavige verlofverzoek is afgewezen omdat klager door die onttrekking heeft laten zien dat hij niet betrouwbaar is
om
met vrijheden om te gaan, ongeacht of eerdere verloven wel goed gegaan zijn.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de p.i. Lelystad heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Klager neemt deel aan de Terugval Preventietraining en het plusprogramma.
De advocaat-generaal bij het ressortparket te ‘s-Gravenhage heeft aangegeven dat sprake is van recidivegevaar en wijst op het feit dat klager zich eerder heeft onttrokken aan zijn detentie. Het advies is negatief.
De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden.

3. De beoordeling
Klager is op 10 december 2013 door het Gerechtshof te ’s-Gravenhage veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie en een half jaar, wegens – kort gezegd – diefstal met geweld of bedreiging. Op 14 december 2013 heeft klager tegen voornoemde uitspraak
cassatie aangetekend. De fictieve einddatum valt op of omstreeks 9 oktober 2014. Klager dient ook een vervangende hechtenis van 25 dagen te ondergaan, wegens het niet volbrengen van een taakstraf.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag. Hij kan in totaal vier verlofaanvragen indienen.

De beroepscommissie overweegt dat bij de beslissing op een verzoek om verlof een afweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het belang van de gedetineerde bij een goede en tijdige voorbereiding van zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds
het belang van de samenleving bij een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde straf.

Uit de registratiekaart blijkt dat klager zich heeft onttrokken aan zijn detentie van 28 augustus 2013 tot 14 december 2013. De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheid een forse contra-indicatie vormt voor verlofverlening en dat
deze, ondanks het positieve advies, een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigt. Derhalve kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in
artikel 4 onder d van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep wordt daarom ongegrond verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 14 juli 2014

secretaris voorzitter

Naar boven