nummer: 14/2052/GV
betreft: [klager] datum: 8 juli 2014
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. D.M. Rupert, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 4 juni 2014 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager, alsmede zijn raadsvrouw, om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.
2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager is veroordeeld tot een gevangenisstraf en ter beschikking stelling met bevel tot verpleging van overheidswege (tbs). Op 11 mei 2011 is klager tot ongewenst vreemdeling verklaard. Onder de oude wetgeving zou klager op 11 februari 2014 kunnen
beginnen met zijn tbs-behandeling, dit met toepassing van de vervroegde invrijheidstelling (v.i.). Per 1 april 2012 geldt de nieuwe wetgeving en dient klager de volledige vrijheidsstraf te ondergaan voordat hij behandeld kan worden. Op 6 augustus 2013
heeft de advocaat-generaal een beslissing tot toekenning van de v.i. uitgereikt. Daarnaast heeft klager een brief ontvangen van de Staatssecretaris dat de opgelegde tbs-maatregel vanaf 11 februari 2014 ten uitvoer gelegd zal worden. Op 24 februari 2014
heeft dezelfde advocaat-generaal het v.i.-besluit ingetrokken. Hiertegen is een verzoek tot herziening ingediend. Dit verzoek is telefonisch afgewezen. Er is toen geadviseerd een verzoek tot strafonderbreking in te dienen. Dit verzoek heeft klager
gedaan (het onderhavige beroep). Het zorgvuldigheidsbeginsel is geschonden en er is door de gang van zaken het vertrouwen opgewekt dat de tbs-behandeling op 11 februari 2014 zou aanvangen en dit vertrouwen is een half jaar in stand gebleven. De
Staatsecretaris kan ingevolge artikel 37b, lid 2, van het Wetboek van Strafrecht bepalen dat de tbs-behandeling eerder kan beginnen indien daartoe aanleiding bestaat. Deze aanleiding is te vinden in het strafvonnis van 2 juli 2007, nu de rechter
geadviseerd heeft de tbs-behandeling te beginnen nadat klager tweederde van de gevangenisstraf heeft ondergaan. Eerdere WOTS-verzoeken van klager om naar België te worden overgebracht zijn afgewezen. Klager is gebaat bij behandeling en het
detentieregime levert geen enkele bijdrage aan de terugkeer in de Belgische- of Nederlandse maatschappij.
Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Vanwege een ontsnappingspoging op 1 mei 2012, is klager op de beheersproblematische gedetineerdenafdeling van de penitentiaire inrichtingen Vught geplaatst. Het gedrag van klager heeft ertoe geleid dat hij een aantal malen in bijzonder regime heeft
verbleven. Klager is op 7 oktober 2013 op zijn verzoek overgeplaatst naar de locatie Sittard in verband met het ontvangen van bezoek uit België. Omdat klager (ongewenst) vreemdeling is, komt hij niet in aanmerking voor de v.i.-regeling. Een
onherroepelijk veroordeelde vreemdeling kan een verzoek tot strafonderbreking doen, mits vertrek uit Nederland wordt gerealiseerd en andere belangen zich daartegen niet verzetten. Bij een combinatie van een gevangenisstraf met oplegging van de
tbs-maatregel, dient de gedetineerde eerst de gevangenisstraf te ondergaan en daarna de tbs-maatregel. Hiervoor wordt verwezen naar artikel 42 van de Penitentiaire Maatregel (PM). Klager komt niet in aanmerking voor strafonderbreking. Tevens wordt
hiervoor inhoudelijk verwezen naar een brief van de afdeling uitvoeringsbeleid van 3 februari 2014. Klager heeft verschillende wegen bewandeld om zijn tbs-behandeling te bespoedigen. De wet- en regelgeving bieden op dit moment geen ruimte om tegemoet
te
komen aan de wens om eerder te starten met de tbs-behandeling.
Op het verzoek is het volgende advies uitgebracht.
De directeur van de locatie Sittard heeft negatief geadviseerd en daarbij aangegeven strafonderbreking niet mogelijk is aangezien klager ongewenst vreemdeling is, een tbs-behandeling moet ondergaan en is geplaatst op de zogenoemde GVM-lijst met
risicoprofiel Verhoogd.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 10 jaar, wegens doodslag, afpersing, poging tot afpersing en opzetheling. Aansluitend dient hij eventueel een subsidiaire hechtenis van 112 dagen te ondergaan. De einddatum van de detentie valt op 12 juli 2018.
Klager is ter beschikking gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege.
Op grond van artikel 1, onder q, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) wordt onder strafonderbreking verstaan de opschorting van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf. Klager wil door het toekennen van
strafonderbreking
eerder dan de einddatum van de gevangenisstraf beginnen met zijn tbs-behandeling. Deze tbs-behandeling zal plaatsvinden in een justitiële inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-kliniek).
Over de plaatsing in een tbs-kliniek is in artikel 42 van de PM bepaald dat dit geschiedt indien het ten uitvoer te leggen gedeelte van de gevangenisstraf is ondergaan. Klager kan een daartoe strekkend verzoek indienen bij de Minister om in afwijking
van het vorenstaande te bepalen dat de plaatsing op een eerder tijdstip plaatsvindt. In het onderhavige beroep is een dergelijk verzoek niet aan de orde.
Klager is ongewenst vreemdeling. In artikel 40a, lid 1, van de Regeling is bepaald dat aan de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000, strafonderbreking kan worden verleend voor
onbepaalde tijd. In lid 3 van voornoemd artikel staat dat strafonderbreking ingaat op het moment dat de vreemdeling Nederland daadwerkelijk heeft verlaten. De beroepscommissie concludeert dat klager niet is gebaat bij toekenning van strafonderbreking,
omdat dit niet kan leiden tot de gewenste situatie, namelijk het beginnen met de tbs-behandeling in een Nederlandse tbs-kliniek. Artikel 40 van de Regeling kan eveneens geen uitkomst bieden, nu dit artikel bepalingen betreft over een reeds verleende
strafonderbreking. De beroepscommissie overweegt dan ook dat de bestreden beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep wordt derhalve ongegrond
verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 8 juli 2014
secretaris voorzitter