Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/1158/SGA, 7 april 2014, schorsing
Uitspraakdatum:07-04-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 14/1158/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 7 april 2014

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van

[verzoeker], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie De Schie te Rotterdam.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde locatie van 4 april 2014, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van
opsluiting in een strafcel voor de duur van vijf dagen, ingaande op 3 april 2014 om 16.00 uur en eindigende op 8 april 2014 om 16.00 uur, wegens de invoer van een als handelshoeveelheid aangemerkte hoeveelheid softdrugs (30 gram) en het voor de tweede
keer positief scoren op het gebruik van softdrugs. De voorzitter begrijpt dat verzoeker binnen een periode van drie maanden tweemaal betrokken is geweest bij een drugsgerelateerde zaak.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 4 april 2014 alsmede van de schriftelijke mededeling van de secretaris van de beklagcommissie bij voornoemde locatie, inhoudende dat er nog geen klacht van
verzoeker is ontvangen maar dat het door verzoeker ingediende schorsingsverzoek als klacht zal worden aangemerkt.

1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter wordt uit de inlichtingen van de directeur, waaronder een mededeling van een personeelslid van 3
april
2014 en een verslag van 3 april 2014, inhoudende het aantreffen van twee plakken contrabande in verzoekers schoen en een drugstest op twee ronde langwerpige verpakkingen met een op drugs gelijkende stof waarbij de aanwezigheid van cannabis is
aangetoond, wordt voldoende aannemelijk dat het bezoek van verzoeker tijdens het bezoekmoment iets aan verzoeker heeft overgegeven, dat vervolgens twee plakken contrabande in verzoekers schoen zijn aangetroffen en dat deze contrabande softdrugs betrof.
Gelet op het voorgaande en in aanmerking nemende dat verzoeker kennelijk binnen een periode van drie maanden tweemaal betrokken is geweest bij een drugsgerelateerde zaak, kon de directeur – naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – in redelijkheid
(conform het landelijke drugsontmoedigingsbeleid) een beslissing als de onderhavige nemen. Aan de opmerking van verzoeker dat hem in strijd met de wet pas 24 uur later de schriftelijke mededeling is uitgereikt, gaat de voorzitter voorbij nu uit de door
de directeur verstrekte inlichtingen blijkt dat verzoeker op 3 april 2014 om 16.00 uur in de strafcel is geplaatst en dat de schriftelijke mededeling op 4 april 2014 om 10.30 uur aan verzoeker is uitgereikt. Gelet op het vorenstaande dient het verzoek
te worden afgewezen.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gedaan door mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 7 april 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven