Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/1044/SGA, 31 maart 2014, schorsing
Uitspraakdatum:31-03-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 14/1044/SGA
Betreft : [klager] datum: 31 maart 2014

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in Justitieel Medisch Centrum Haaglanden.

Verzoeker vraagt – zo verstaat de voorzitter - om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormeld JMC van 24 maart 2014, inhoudende de oplegging van
een disciplinaire straf van opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, met verwijdering van de televisie, voor de duur van twee weken, ingaande op 24 maart 2014 om 15.00 uur en eindigende op 7 april 2014 om 15.00 uur, wegens het
aantreffen van een telefoon en oplader met (ook verstuurde) foto’s en geluidsopnamen binnen de gevangenis. In deze beslissing is opgenomen dat verzoeker het recht behoudt op twee keer 10 minuten telefoneren per week, dat hij separaat lucht, dat hij
zijn
therapie behoudt in het belang van zijn gezondheid alsmede dat zijn programma is afgestemd met de behandelstaf. De directeur heeft voorts aangegeven dat hij opdracht geeft om een intern onderzoek te verrichten naar het materiaal op de telefoon.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 28 maart 2014.

1. De beoordeling
Nu verzoeker in zijn schorsingsverzoek heeft aangegeven dat hij inmiddels in beklag is gegaan tegen de beslissing van de directeur acht de voorzitter vooralsnog voldoende aannemelijk dat er een klacht is ingediend en kan verzoeker in zijn
schorsingsverzoek worden ontvangen.

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval. Uit het schorsingsverzoek volgt dat verzoeker ook om schorsing vraagt van de door de directeur bepaalde beperking van het contact met de
buitenwereld, in die zin dat verzoeker nog maar 2 keer 10 minuten per week mag telefoneren. Verzoeker stelt dat de directeur alleen contact met de buitenwereld mag beperken als er sprake is van plaatsing in een strafcel.
Op grond van artikel 51, eerste lid, van de Pbw kan de directeur wegens het begaan van feiten als bedoeld in artikel 50, eerste lid van de Pbw de in artikel 51, eerste lid van de Pbw genoemde disciplinaire straffen opleggen waaronder, zoals in casu,
opsluiting in een andere verblijfsruimte. In artikel 55, eerste lid van de Pbw is onder meer bepaald dat de gedetineerde aan wie de disciplinaire straf van opsluiting, bedoeld in artikel 51, eerste lid, onder a is opgelegd, is uitgesloten van het
deelnemen aan activiteiten, voor zover de directeur niet anders bepaalt en behoudens het dagelijks verblijf in de buitenlucht als bedoeld in artikel 49, derde lid van de Pbw, en ook dat de directeur het contact met de buitenwereld gedurende het
verblijf
in de strafcel kan beperken of uitsluiten.

De voorzitter begrijpt dat de beslissing van de directeur om het contact van verzoeker met de buitenwereld gedurende het verblijf in de eigen (gestripte) verblijfsruimte te beperken is gebaseerd op genoemd artikel 55, eerste lid van de Pbw.
Op grond van de door de directeur verstrekte inlichtingen, waaronder een verslag van 24 maart 2014, is voldoende aannemelijk geworden dat er tijdens een celinspectie een telefoon bij verzoeker is aangetroffen, welke telefoon op dat moment op
voicerecorder stond. Daarenboven blijkt uit die inlichtingen dat verzoeker wel degelijk in de gelegenheid wordt gesteld om te bellen met zijn advocaat indien hij althans de noodzaak om te bellen aannemelijk maakt. Nu niet is gebleken dat de beslissing
van de directeur om verzoeker een disciplinaire straf op te leggen en bovendien contact met de buitenwereld te beperken in strijd is met een wettelijk voorschrift en er verder geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de beslissing
van
de directeur zodanig onredelijk of onbillijk zouden maken dat de tenuitvoerlegging daarvan zou moeten worden geschorst, dient het schorsingsverzoek te worden afgewezen.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gedaan door mr. A. van Waarden, voorzitter, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 31 maart 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven