nummer: 14/1652/GV
betreft: [klager] datum: 16 juni 2014
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 8 mei 2014 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.
2. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht.
Het is de tweede keer dat het verlofverzoek om dezelfde reden is afgewezen. Klager zit bijna twee jaar in detentie. Het vooruitzicht is om over acht maanden in vrijheid te komen. Klager wil de kans krijgen om te re-integreren in de maatschappij. Zo wil
hij diverse zaken regelen, zoals een rijbewijs en uitkering. Daarnaast wil klager contacten onderhouden.
Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager verbleef in de uitvoering van een penitentiair programma (p.p.) toen hij een nieuw strafbaar feit pleegde (overtreding van artikel 10 van de Opiumwet). De v.i.-datum is daarom afgesteld. Het eerste verlofverzoek is afgewezen omdat klager binnen
een periode van drie maanden tweemaal positief heeft gescoord op een urinecontrole. Daarbij heeft klager tijdens de detentie een nieuw strafbaar feit gepleegd. Dit betreft het tweede verlofverzoek. Klager functioneert goed. Hij valt in de
DBT-categorie.
Klager zijn zus gaat emigreren naar de Nederlandse Antillen. Klager wil graag afscheid van haar nemen. Het verzoek is afgewezen gezien de inhoud van het negatieve advies en het feit dat klager er moeite mee had om zich aan de regelgeving en afspraken
te
houden. Hij verbleef door het p.p. namelijk in een zeer gunstige positie met betrekking tot vrijheden. Dat dit gegeven ook is meegewogen bij het vorige verlofverzoek, doet niet af aan de afwijzing van het tweede verlofverzoek.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Leeuwarden heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
Het Openbaar Ministerie heeft negatief geadviseerd. Hierbij is aangegeven dat dat de vordering tot afstel van de v.i.-datum is toegewezen. Dit hield verband met het feit dat klager is aangehouden voor een nieuw strafbaar feit. Klager was in het bezit
van harddrugs. Onder die omstandigheden is sprake van een ernstig vermoeden van het plegen van nieuwe strafbare feiten en harddrugsgebruik.
De wijkagent in Groningen heeft het verlofadres bezocht en ziet geen bezwaren.
3. De beoordeling
Klager is bij uitspraak van 2 juni 2011 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaren wegens – kort gezegd – diefstal in vereniging met toepassing van geweld. De v.i.-datum van voornoemde gevangenisstraf is afgesteld, omdat klager tijdens het p.p.
handelingen heeft verricht die zijn strafbaar gesteld bij de Opiumwet. Hiervoor is klager gedetineerd. Tevens wordt de gehele duur van de eerder opgelegde gevangenisstraf ten uitvoer gelegd. De einddatum van de gevangenisstraf valt op 30 januari 2015.
De beroepscommissie overweegt dat bij de beslissing op een verzoek om verlof een afweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het belang van de gedetineerde bij een goede en tijdige voorbereiding van zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds
het belang van de samenleving bij een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde straf.
Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.
De verlofaanvraag is afgewezen, omdat klager een nieuw strafbaar feit heeft gepleegd. Dit gegeven is reeds eerder betrokken bij de beoordeling van de eerste verlofaanvraag. Tevens is bij de afwijzing van het eerste verlofverzoek meegewogen dat klager
positief had gescoord op urinecontroles. De beroepscommissie overweegt als volgt: uit het inrichtingsadvies volgt dat klager bij de laatste drie urinecontroles negatief heeft gescoord; het feit dat het nieuwe strafbare feit reeds is meegewogen bij de
eerste verlofaanvraag. Op grond hiervan oordeelt de beroepscommissie dat de afwijzende beslissing onredelijk en onbillijk is. Hierbij heeft de beroepscommissie in aanmerking genomen dat de directeur van de p.i. Leeuwarden positief heeft geadviseerd ten
aanzien van de verlofaanvraag en het feit dat de einddatum van de detentie nadert. Voorts blijkt uit de inrichtingsrapportage niet van overige contra-indicaties voor verlofverlening. De beroepscommissie zal het beroep dan ook gegrond verklaren en de
Staatssecretaris opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Nu het gemiste verlofmoment nog ingehaald kan worden, acht de beroepscommissie geen termen aanwezig om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de Staatssecretaris op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een termijn van twee weken na ontvangst van deze uitspraak. Zij bepaalt dat aan klager geen tegemoetkoming toekomt.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. G.L.M. Urbanus, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.S. Dwarka, secretaris, op
secretaris voorzitter