Nummer: 14/1484/GB
Betreft: [klager] datum: 5 augustus 2014
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.W.E. Luiten, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 23 april 2014 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.
Klager is, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.W.E. Luiten, op 30 juni 2014 door de voorzitter van de beroepscommissie gehoord.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing tot beëindiging van zijn deelname aan een penitentiair programma (p.p.) en hem te selecteren voor de gevangenis van de locatie Roermond ongegrond verklaard.
2. De feiten
Klager was sedert 10 februari 2006 gedetineerd. Hij is vanuit de p.i. Dordrecht geselecteerd voor deelname aan een p.p. Op 10 juli 2013 is het programma aangevangen en is klager administratief ondergebracht bij de PIA Rotterdam. Op 28 februari 2014 is
beslist tot beëindiging van deelname aan het p.p. en de plaatsing van klager in de gevangenis van de locatie Roermond. Op 23 mei 2014 is klager geselecteerd voor deelname aan het basis p.p.
3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is – zakelijk weergegeven - het beroep als volgt toegelicht. Klager betwist dat hij een medewerker van de p.i. Krimpen aan den IJssel, de heer M., zou hebben bedreigd, geïntimideerd en gevolgd. Het voorval op 24 februari
2014 betrof een ordinaire scheldpartij. Klager erkent dat bepaalde uitlatingen onvriendelijk waren, maar deze zijn niet zodanig laakbaar en ernstig dat hierdoor het p.p. beëindigd moest worden. De selectiefunctionaris heeft de aangifte van de heer M.
niet gezien, doch zich slechts gebaseerd op het oordeel van de reclassering. Door de terugplaatsing heeft klager, die zzp-er is, schade geleden. Hij is € 19.000,= misgelopen. De selectiefunctionaris gaat er aan voorbij dat klager en de heer M. een
moeizame voorgeschiedenis hebben, waarbij de heer M. eerder verdenkingen tegen klager (al dan niet opzettelijk) heeft aangedikt, overdreven of op onjuiste waarde heeft weten in te schatten. Het beëindigen van het p.p. is een te zware maatregel in
verhouding tot hetgeen is voorgevallen.
Klager en de heer M. stonden op 24 februari 2014 naast elkaar in hun auto voor een stoplicht te wachten. Klager maakte een foto van M. waarna M. het raam van zijn auto opende en de scheldpartij begon. Bij het volgende stoplicht zag klager dat M. bleef
schelden. Klager opende zijn raam, waarna M. riep dat hij gelijk had over klager en zijn vriendin, een ex-medewerkster van de p.i. Krimpen aan den IJssel. Klager ‘knalde’ en heeft M. ‘de huid vol gescholden’. M. heeft van het incident aangifte gedaan
van bedreiging. Klager werd pas 13 weken na de aangifte gehoord door de politie. Het gesprek duurde kort waarna telefonisch contact werd opgenomen met de Officier van Justitie. De zaak werd wegens gebrek aan bewijs geseponeerd.
Klager heeft nog steeds een belang bij de beoordeling van het beroep. In de nieuwe beslissing van de selectiefunctionaris wordt niet geoordeeld dat de eerder genomen beslissing onjuist is geweest. Klager wil in aanmerking komen voor een tegemoetkoming.
Hij heeft ten onrechte een periode in een gesloten inrichting gedetineerd gezeten. Klager wil aansluiten bij de standaardbedragen voor vertragingen in de behandeling in tbs-zaken van € 675,= per maand. Het totale bedrag komt dan uit op € 2.025,=.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Een medewerker van de p.i. Krimpen aan den IJssel heeft aangifte gedaan in verband met ernstige bedreiging en het hinderlijk volgen met de auto door klager. Eén en
ander
wordt bevestigd in een rapportage van de reclassering. Klager is aanvankelijk in de p.i. Hoogvliet geplaatst en op 4 maart 2014 doorgeplaatst naar de p.i. Roermond. De selectiefunctionaris heeft geen enkele aanleiding te twijfelen aan de uitgebrachte
rapportages van de directeur van de inrichting en de reclassering. Het gedrag van klager is ontoelaatbaar.
4. De beoordeling
4.1. In artikel 4 van de Pbw en de artikelen 7 en 9 van de Penitentiaire maatregel (Pm) zijn de voorwaarden opgenomen waaraan het penitentiair programma en de gedetineerde moeten voldoen.
4.2. De beroepscommissie constateert dat klager ontkent bedreigingen te hebben geuit en dat hij het incident zelf heeft gekwalificeerd als een ‘ordinaire scheldpartij’. Uit de overgelegde stukken is voor haar onvoldoende duidelijk geworden waaruit
de
vermeende bedreigingen hebben bestaan. Onder deze omstandigheden had het op weg van de selectiefunctionaris gelegen zich zelfstandig een oordeel te vormen over de aard van het incident. Mitsdien is de beslissing tot beëindiging van klagers p.p.
onvoldoende zorgvuldig genomen. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard. Nu klager inmiddels in vrijheid is gesteld, volstaat de beroepscommissie met een vernietiging van de bestreden beslissing.
Uit de stukken is gebleken dat klagers p.p. per beslissing van 23 mei 2014 is hervat. Klager heeft derhalve over een periode van drie maanden ten onrechte niet kunnen deelnemen aan een p.p. Gelet daarop acht de beroepscommissie het toekennen van een
tegemoetkoming aangewezen en stelt deze vast op € 225,=. De beroepscommissie merkt hierbij nog op dat de tegemoetkoming is bedoeld voor het door klager geleden ongemak en niet heeft te gelden als een schadevergoeding.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij kent klager een tegemoetkoming toe van € 225,=.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. L.M. Moerings, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 5 augustus 2014
secretaris voorzitter