Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/1580/GA, 25 juli 2014, beroep
Uitspraakdatum:25-07-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/1580/GA

betreft: [klager] datum: 25 juli 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. I.N. Weski, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 1 mei 2014 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) De Schie te Rotterdam,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 30 juni 2014, gehouden in de p.i. De Schie, zijn gehoord klagers raadsman mr. B.P.J. Heinrici en de heer [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de p.i. De Schie. Hoewel klager, die zich inmiddels in
vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag – voor zover in beroep aan de orde – betreft:
a. beslissing van 13 augustus 2013 tot oplegging van beperkingen in verband met klagers plaatsing op de GVM-lijst, categorie hoog (S-2013-456);
b. beslissing van 24 september 2013 tot oplegging van een ordemaatregel van plaatsing in afzondering voor de duur van 14 dagen, alsmede de beslissing deze ten uitvoer te leggen op de afdeling BPG van de p.i. Vught (S-2013-500 en S-2013-501);
c. beslissing van 4 oktober 2014 tot verlenging van de ordemaatregel van plaatsing in afzondering voor de duur van 14 dagen, alsmede de beslissing deze ten uitvoer te leggen op de afdeling BPG van de p.i. Vught (S-2013-530).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is – zakelijk weergegeven - in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De beperkende maatregelen vanwege klagers plaatsing op de GVM-lijst maken de detentie onnodig zwaar. Er zijn geen concrete
verdenkingen van vluchtgevaar noch is er concrete informatie voorhanden die de opgelegde maatregelen rechtvaardigen. Klager verwijst naar de opmerkingen van de Officier van Justitie tijdens de terechtzitting van 18 juli 2013 voor de rechtbank Schiphol.
De Officier van Justitie heeft toegegeven dat het OM verantwoordelijk is voor het detentieregime waarin klager verbleef en dat er geen reële informatie over gevaar voor ontvluchting voorhanden was. De directeur heeft geen zelfstandige belangenafweging
gemaakt, doch zich slechts gebaseerd op GRIP-informatie. De door klager aangedragen informatie had moeten worden meegewogen. Dat is niet gebeurd. De beklagcommissie heeft overwogen dat in de schriftelijke mededeling onvoldoende blijk is gegeven van een
belangenafweging. Klager meent dat een dergelijke belangenafweging voorafgaand aan de bestreden beslissing dient te worden gemaakt en niet pas achteraf ter zitting van de beklagcommissie. De afzonderingsmaatregel en de beslissing deze ten uitvoer te
leggen op de afdeling BPG van de p.i. Vught is eveneens gebaseerd op GRIP-informatie. Klager betwist dat hij vluchtgevaarlijk is. Hij verwijst naar de vele stukken die als bijlagen bij het klaag- en beroepschrift zijn gevoegd. Klager heeft vergeefs
geprobeerd hem van de GVM-lijst te verwijderen. Op 6 maart 2014 is klager vrijgesproken door de rechtbank Schiphol.

De directeur heeft – zakelijk weergegeven - in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De opgelegde maatregelen zijn gevolgd na een GRIP-rapportage. Na de GRIP-rapportage van 13 augustus 2013 is verzocht om
een
aanvullend rapport. Dit is op 10 september 2013 opgemaakt en bevatte een duidelijk advies. Dit rapport vormde tevens de aanleiding klager voor te dragen voor overplaatsing naar de EBI. Vooruitlopend op de overplaatsing is klager geplaatst op de
afdeling
voor BPG in de p.i. Vught, omdat op de afdeling voor BPG van de p.i. De Schie geen plaats was. De voormalige landelijke afzonderingsafdeling van de p.i. Vught is overgenomen door de BPG-afdeling. Een plaatsing op deze afdeling heeft te gelden als een
plaatsing in afzondering. Klager verbleef niet in de afzonderingscellen van de BPG-afdeling zelf. De GRIP-rapportage komt tot stand na overleg met de zaaksofficier. Dan is er geen reden voor de directeur om zelf ook contact te leggen met de
zaaksofficier.

3. De beoordeling
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. De directeur heeft mogen afgaan op de GRIP-rapportages van 13 augustus 2013 en 10 september 2013, waaruit
naar voren komt dat ten aanzien van klager een reëel risico aanwezig is voor ontvluchting en liquidatie. De ernst en aard van deze informatie noodzaken tot het treffen van maatregelen, zoals door de directeur zijn genomen. De omstandigheid dat blijkens
het door klager overgelegde proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Schiphol van 18 juli 2013 door de Officier van Justitie is betoogd, dat geen sprake is van concrete of reële informatie, ontheft de directeur niet van zijn zelfstandige
(zorg)plicht de nodige maatregelen te treffen. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, U.P. Burke en prof. dr. A.M. van Kalmthout, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 25 juli 2014

secretaris voorzitter

Naar boven