Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/1542/TB, 1 augustus 2014, beroep
Uitspraakdatum:01-08-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/1542/TB

betreft: [klaagster] datum: 1 augustus 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J. de Haan, namens

[...], verder te noemen klaagster,

gericht tegen een beslissing van 23 april 2014 van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 16 juli 2014, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Vught, zijn gehoord klaagster, bijgestaan door haar raadsman mr. J. de Haan en haar begeleidster [...], en namens de Staatssecretaris, [...], werkzaam bij
de
Dienst Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Klaagster heeft ter zitting een ondersteuningsprogramma van 29 april 2014, een rustmomentenprogramma van 28 juni 2014, twee emailberichten van respectievelijk 21 december 2011 en 12 oktober 2011, een verslag van een ondersteuningsplan van
9 december 2011 en een brief van MEE Brabant Noord van 28 augustus 2008 aan de beroepscommissie overgelegd. Kopieën van deze brieven zijn toegestuurd aan de Staatssecretaris en kopieën zijn voorts gevoegd in klaagsters dossier.
De originele stukken zijn door het secretariaat van de Raad op 18 juli 2014 teruggestuurd aan klaagster.

Op 22 juli 2014 zijn nadere stukken van klaagster ontvangen die zijn doorgestuurd aan de Staatssecretaris en klaagsters advocaat. Op 29 juli is daarop namens de Staatssecretaris een reactie van FPC De Woenselse Poort ingebracht, die ter kennisneming
aan
klaagster en haar raadsman is toegezonden. Een op 29 juli 2014 door mevrouw [...] op verzoek van klaagster toegezonden brief is ter kennisneming aan de raadsman van klaagster en de Staatssecretaris gezonden.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft beslist klaagster te plaatsen in FPC De Woenselse Poort te Eindhoven.

2. De feiten
Klaagster is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. De Staatssecretaris heeft op 23 april 2014 beslist klaagster te plaatsen in FPC De Woenselse Poort. Deze plaatsing
is op 28 april 2014 gerealiseerd.

3. De standpunten
Door en namens klaagster is het beroep als volgt toegelicht.
Uit het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Rotterdam van 8 oktober 2013, waar de strafzaak tegen de verdachte werd behandeld, blijkt dat het NIFP heeft geadviseerd klaagster in Hoeve Boschoord te plaatsen. FPC De Woenselse Poort
heeft
weliswaar afdelingen voor mensen met een verstandelijke beperking, maar Hoeve Boschoord richt zich meer specifiek op deze groep patiënten. FPC De Woenselse Poort is gericht op heel andere problematiek. Klaagster heeft daar recent een verslavingscursus
gevolgd, terwijl zij nooit verslaafd is geweest.
Het staat vast dat klaagster verstandelijk een laag niveau heeft en dat Hoeve Boschoord hier beter bij lijkt aan te sluiten dan FPC De Woenselse Poort. Klaagster is gehoord over de plaatsing in FPC De Woenselse Poort, maar heeft geen intake voor die
inrichting gehad en kon er geen mening over hebben. Haar eerdere weerstand tegen Hoeve Boschoord, geuit ten overstaan van de rechtbank, was gebaseerd op onjuiste voorstellingen.
Zowel FPC De Woenselse Poort als Hoeve Boschoord ligt op grote afstand van Poortugaal. Klaagster heeft weinig tot geen contact met haar familie en/of kennissen in Poortugaal. In die zin is haar plaatsing in FPC De Woenselse Poort vanwege haar netwerk
geen valide argument.
Zij is het niet eens met de inhoud van het PBC-rapport. Er heeft slechts een beperkt referentenonderzoek plaatsgevonden. Ten onrechte wordt het beeld geschetst dat zij zich dommer voordoet dan zij in werkelijkheid is. Er is steeds veel onduidelijkheid
geweest over de capaciteiten en problematiek van klaagster.
Zij geeft voorts de voorkeur aan Hoeve Boschoord omdat haar gezegd is dat daar gezamenlijke groepsmomenten worden gehouden en er gelegenheid is te bidden voor het eten.
Er is nog steeds geen plaats voor klaagster beschikbaar op een behandelafdeling van FPC De Woenselse Poort. Zij zit nog steeds op de intakeafdeling. Volgens bericht van de patiëntenvertrouwenspersoon kan het nog enige tijd duren voordat klaagster op de
geschikte afdeling terecht kan.
In FPC De Woenselse Poort heeft een jongen geprobeerd seksueel contact met klaagster te hebben. Zij is daarna overgeplaatst naar een andere groep, maar krijgt ook daar onheuse voorstellen. Dit incident kon zich voordoen doordat geen begeleiding
aanwezig
was en geen intercom. Klaagster voelt zich niet op haar plek in FPC De Woenselse Poort. Zij is de enige vrouw daar.
Van bezoek door een vrijwilligster, zoals door de inrichting gesteld, is geen sprake. Zij mag pas weer komen als klaagster op een vervolgafdeling is geplaatst. Klaagster zit veel op haar kamer en heeft niets te doen. Als ze niets te doen heeft, gaat
het
niet goed.
FPC De Woenselse Poort is te moeilijk voor haar. Als ze wordt overgeplaatst naar Hoeve Boschoord en dit niet werkt, dan is het tenminste haar eigen keuze geweest.
Klaagster wordt nog niet behandeld in FPC De Woenselse Poort en overplaatsing zal dan ook geen vertraging in de behandeling opleveren. Zij zal alleen de intakefase moeten overdoen.

Een na de zitting namens klaagster ingebrachte brief van Gevangenenzorg Nederland van 11 juli 2014 houdt in dat het bezoek aan klaagster van een vrijwilligster op die datum geen doorgang kon vinden omdat bezoek buiten de bezoektijden niet mogelijk is,
hoewel dat eerder één of twee keer wel was toegestaan en dat daardoor onduidelijkheid is ontstaan over het toegestane bezoek.
Klaagster heeft bij brief van 20 juli 2014, onder verwijzing naar voornoemde brief, gesteld dat vrijwilligsters niet meer bij haar op bezoek mogen komen en dat de stelling van FPC De Woenselse Poort dat zij om de twee of drie weken bezoek krijgt,
onjuist is. Voorts heeft klaagster gewezen op de lange wachttijd voordat plaats is op een vervolgafdeling en op het feit dat de haar aangeboden activiteiten te moeilijk zijn voor haar en dat dat ook op de vervolgafdeling het geval zal zijn.

Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Er kan geen betrouwbare uitspraak over klaagsters IQ worden gedaan. De passage in de bestreden beslissing over klaagsters IQ is daarin abusievelijk opgenomen, maar niet van invloed geweest op de uiteindelijke plaatsingsbeslissing.
Er is gekozen voor een inrichting die beschikt over zowel een afdeling voor zwakbegaafde vrouwen als een afdeling voor normaal begaafde vrouwen met een persoonlijkheidsstoornis. FPC De Woenselse Poort ligt het dichtst bij klaagsters sociale netwerk en
had om die reden de voorkeur; de omstandigheid dat dat netwerk van weinig betekenis is, is pas achteraf gebleken. Uit de stukken van de rechtbank blijkt dat klaagster absoluut niet in Hoeve Boschoord geplaatst wilde worden. Zij spreekt nu haar voorkeur
uit voor Hoeve Boschoord, maar als zij daar was geplaatst in plaats van in de huidige inrichting, dan had zij ongetwijfeld te kennen gegeven dat zij daar ook niet goed geplaatst was. Gebleken is dat klaagster het contact met haar familie afhoudt en van
hen geen bezoek ontvangt. Zij ontvangt eenmaal in de twee tot drie weken bezoek van de kerk, een vrijwilligster. Er is vertrouwen tussen klaagster en het personeel van FPC De Woenselse Poort. Uit de brief van 2 juli 2014 van FPC De Woenselse Poort
volgt
dat ze geïndiceerd is voor een behandelafdeling met een supportief en gestructureerd milieu dat aansluit bij haar beperkingen die voortkomen uit PDD-NOS. Niet bekend is wanneer zij op de vervolgafdeling kan worden geplaatst.

In een reactie op de na de zitting ingebrachte stukken van klaagster is namens FPC De Woenselse Poort gesteld dat klaagster nog steeds geregeld bezoek ontvangt van vrijwilligers, maar dat klaagster dit bezoek wenst te ontvangen buiten de reguliere
bezoektijden en dat dit op de opname-afdeling waar klaagster thans verblijft niet mogelijk is. Een vrijwilliger heeft laten weten om die reden niet meer op bezoek te kunnen komen, maar inmiddels zijn vier nieuwe vrijwilligers die wel binnen de
reguliere
bezoektijden kunnen komen, op verzoek van klaagster gescreend en op de bezoekerslijst geplaatst.
Voorts is namens FPC De Woenselse Poort opgemerkt dat de seksuele contacten die medepatiënten met klaagster zoeken voortkomen uit het - door de autistische stoornis van klaagster veroorzaakte - sociaal inadequate gedrag van klaagster dat door die
medepatiënten ten onrechte is geïnterpreteerd als seksuele toenadering. Volgens FPC De Woenselse Poort is te verwachten dat dergelijke interactieproblemen zich in elke behandelsetting zullen voordoen en dat, nu dit gedrag van klaagster voortkomt uit
haar kernproblematiek, hierop nu de focus van haar behandeling ligt.

4. De beoordeling
Bij de plaatsing van ter beschikking gestelden dient de Staatssecretaris, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de ter beschikking gestelde gezien de aard van de bij haar geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens stelt.

De Staatssecretaris heeft de beslissing tot plaatsing van klaagster genomen op basis van het geslacht van klaagster, de ten aanzien van haar gestelde diagnose, de onduidelijkheid voor wat betreft de hoogte van klaagsters IQ en gegevens omtrent het al
dan niet bestaan van een beheers/vluchtrisico.

Bij de beslissing tot plaatsing heeft de Staatssecretaris tevens rekening gehouden met het Beleidskader Plaatsing TBS dwang 2014, versie 22 januari 2014 waarin het uitgangspunt is vastgelegd dat de tbs-gestelde regionaal geplaatst dient te worden
tenzij
sprake is van een contra-indicatie. Van een contra-indicatie is niet gebleken. Het feit dat thans namens klaagster is aangevoerd dat het regio-argument bij klaagsters plaatsing geen rol kan spelen omdat klaagster geen bezoek van haar familie en
kennissen ontvangt, doet hier niet aan af.

Gelet op de stukken, waaronder de door FPC De Woenselse Poort op 2 juli 2014 verstrekte informatie, en de behandeling ter zitting is de beroepscommissie van oordeel dat door en of namens klaagster, die in een eerder stadium heeft aangegeven dat zij per
se niet in Hoeve Boschoord wilde worden geplaatst, geen zwaarwegende argumenten zijn aangevoerd die zouden kunnen of moeten leiden tot het oordeel dat de Staatssecretaris in redelijkheid niet tot de bestreden plaatsingsbeslissing heeft mogen komen. De
omstandigheid dat klaagster nog niet op een passende behandelafdeling is geplaatst, kan verklaard worden door het feit dat de periode voor observatie en diagnostiek pas recent, op 1 juli 2014, is afgerond. Voorts kan, anders dan gesuggereerd door
klaagster, niet gezegd worden dat thans geen behandeling plaatsvindt.
Ook de stellingen van klaagster over niet toestaan van bezoek en de seksuele toenaderingen van medepatiënten kunnen niet tot het oordeel leiden dat de Staatssecretaris niet had kunnen beslissen tot plaatsing van klaagster in FPC De Woenselse Poort.
Voor
zover die omstandigheden al in de beoordeling kunnen worden betrokken, moet worden geconstateerd dat geenszins aannemelijk is geworden dat klaagster binnen de reguliere bezoektijden geen bezoek mag ontvangen van vrijwilligers en dat de seksuele
toenaderingen samenhangen met klaagsters kernproblematiek die alle aandacht heeft van de kliniek.
Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

Overigens merkt dat beroepscommissie op dat, nu nog niet duidelijk is wanneer klaagster op een behandelafdeling zal worden geplaatst, zij het zeer wenselijk acht dat klaagster voldoende, en voor haar geschikte, dagbesteding wordt geboden.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, mr. J.M.L. Niederer en prof. dr. P.H. van der Laan, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 1 augustus 2014

secretaris voorzitter

Naar boven