Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 00/0437/GA, 11 mei 2000, beroep
Uitspraakdatum:11-05-2000

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Dagprogramma  v

Uitspraak

nummer: 00/437/GA

betreft: 107 gedetineerden (zie bijlage) datum: 11 mei 2000

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) heeft kennis genomen van een op 12 januari 2000 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) „De Wieling“, locatie „De Marwei“, te Leeuwarden,

gericht tegen een uitspraak d.d. 26 november 1999, nr. 204 t/m 310-99, van de beklagcommissie bij voormelde p.i., gegeven op klachten van 107 gedetineerden, verder te noemen klagers,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 14 februari 2000, gehouden in de gevangenis te Zutphen, zijn gehoord mevrouw [...] en mevrouw [...], respectievelijk unit-directeur bij de p.i. „De Wieling“ te Leeuwarden en juridischmedewerkster bij het ministerie van justitie. Namens de klagers is gehoord de medegedetineerde en mede-klager de heer [...].

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft schending van het recht op een dagprogramma van tenminste 88 uren per week.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
De unit-directeur en de jurische medewerkster van het ministerie van justitie hebben in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht:
Het beroep is gericht tegen de gegrondverklaring van het beklag, voorzover de beklagcommissie (impliciet) heeft overwogen dat op grond van het begrip uitsluiten van artikel 3 van de Penitentiaire Maatregel (PM) de gedetineerde hetrecht heeft om aansluitend aan het openen van de celdeur bij aanvang van het dagprogramma in gemeenschap te verblijven. Het beroep ziet niet op de overige onderdelen van de (impliciete) gegrondverklaring van het beklag, te weten hetwekken van gedetineerden via de intercom en het insluiten van gedetineerden gedurende 15 minuten voorafgaande aan het luchten. Wat deze onderdelen betreft wordt het oordeel van de beklagcommissie aanvaard.
Het beroep is ingesteld omdat zowel de directie wetgeving van het ministerie van justitie alsmede de directie gevangeniswezen te kennen heeft gegeven dat de door de beroepscommissie gehanteerde interpretatie van de term „uitsluiten“niet overeenkomt met het gestelde in en de doelstelling van de PBW en de PM. De definitie van het dagprogramma zoals opgenomen in artikel 3 van de PM is van toepassing op alle regimes binnen het gevangeniswezen. Op grond van hetgestelde in de toelichting dat gedurende het dagprogramma activiteiten kunnen worden aangeboden en de overige periode van het dagprgramma bestemd is voor de persoonlijke verzorging en het nuttigen van de maaltijd, is af te leidendat het nadrukkelijk de bedoeling van de wetgever is de periode van de maaltijden en de persoonlijke verzorging onderdeel te laten zijn van het aantal uren van het dagprogramma. Tevens blijkt uit de toelichting op het artikel dathet mogelijk is gedetineerden gedurende het dagprogramma in hun cel in te sluiten, waarbij het aantal uren afhankelijk is van de aard van het regime. De interpretatie van de beroepscommissie dat het begrip uitsluiten van artikel 3van de PM het daadwerkelijk uit de cel mogen van de gedetineerden betreft, komt – mede gelet op het feit dat de definitie uit het eerste lid voor alle regimes van toepassing is – niet overeen met het gestelde in de toelichting opartikel 3 van de PM.
De beroepscommissie lijkt te stellen dat het voorgaande enkel geldt voor een regime van algehele gemeenschap waardoor een gedetineerde in beginsel gedurende het gehele dagprogramma in gemeenschap zou moeten verblijven. Dituitgangspunt wordt evenwel niet ondersteund door hetgeen is bepaald in artikel 20 van de PBW waarin is aangegeven gedurende welke periode gedetineerden in een regime van algehele gemeenschap gedurende het dagprogramma in hun celkunnen worden ingesloten. In de memorie van toelichting is hierover het volgende opgenomen: „Voorts is nadrukkelijk bepaald dat gedetineerden gehouden kunnen worden de maaltijd in hun verblijfsruimte te nuttigen“ (paragraaf 11,onderdeel a). Met de inwerkingtreding van de PBW is derhalve bewust afstand genomen van de voormalige wetgeving, waarin gedetineerden in een regime van algehele gemeenschap gedurende het gehele dagprogramma in gemeenschap verbleven.De wetgever heeft in de PBW nadrukkelijk de mogelijkheid gecreëerd de gedetineerde gedurende het dagprogramma de maaltijden, waaronder het ontbijt, op cel te laten nuttigen.
De wet schrijft niet voor op welk moment de maaltijden in het dagprogramma geprogrammeerd moeten worden. Dit behoort tot de beleidsvrijheid van de directeur. Het is wenselijk dat hierbij zoveel mogelijk wordt aangesloten bij hetgeengebruikelijk is in de maatschappij. In dit kader wordt het algemeen geaccepteerd en ook wenselijk geacht dat een gedetineerde de mogelijkheid wordt geboden zich persoonlijk te verzorgen en de maaltijd te nuttigen alvorens hij(verplicht) aan gemeenschappelijke activiteiten dient deel te nemen.
Gelet op het vorenstaande kan geen andere conclusie worden getrokken dan dat de term in- en uitsluiten van artikel 3 van de PM niet impliceert dat de gedetineerden aansluitend aan het uitsluiten en voorafgaande aan de insluitingvoor het ontbijt de mogelijkheid moeten krijgen in gemeenschap op de afdeling te verblijven. Met het persoonlijk wekken van de gedetineerde, waarbij de celdeur wordt geopend, vangt het dagprogramma aan. Gelet op het feit dat dewetgever door opname van artikel 20, tweede lid, in de PBW bewust de mogelijkheid heeft gecreëerd dat de gedetineerden in een regime van algehele gemeenschap gedurende het dagprogramma voor het nuttigen van de maaltijd op hun celkunnen worden ingesloten, is het ook in het regime van algehele gemeenschap mogelijk aansluitend aan de aanvang van het dagprogramma de gedetineerden in te sluiten voor het nuttigen van het ontbijt. Het is immers juridisch gezienirrelevant of het nuttigen van de maaltijd bij aanvang van het dagprogramma plaatsvindt dan wel op een ander moment van de dag, zoals dat bij het middag- en avondeten het geval is.
Concluderend wordt gesteld dat, gelet op de tekst van de wet en de bedoeling van de wetgever, het dagprogramma van de p.i. „De Wieling“ te Leeuwarden, met uitzondering van het wekken via de intercom en het insluiten voor hetluchten, voldoet aan het aantal uren dat in artikel 3 van de PM voor een regime van algehele gemeenschap is gesteld.

Namens de klagers is het standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep, voorzover hier van belang, als volgt toegelicht:
Het beroep van de directeur zich kennelijk niet richt tegen de gegrondverklaring van het beklag, voorzover dat betrekking heeft op het wekken van de gedetineerden via de intercom en het insluiten van gedetineerden gedurende 15minuten voorafgaande aan het luchten. Er mag dan ook worden aangenomen het wekken via de intercom en het insluiten voor de duur van 15 minuten voorafgaande aan het luchten zo spoedig mogelijk tot het verleden zal behoren. Hetverhaal van de directeur over het ontbijten achter de celdeur is nieuw. Het ontbijt achter de celdeur zou 30 minuten moeten duren. Er kan worden afgevraagd of dat een redelijke termijn is.
De beroepscommissie en de aan de p.i. „De Wieling“ verbonden beklagcommissie hebben al meerdere uitspraken gedaan met betrekking tot het dagprogramma. De directie weigert tot op heden uitvoering te geven aan de betreffendeuitspraken en verzint steeds weer nieuwe uitvluchten. Dit is in strijd met artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht. Om een beeld te geven van de situatie zoals die thans is in de p.i. „De Wieling“ wordt een aantal klaagschriftenvan gedetineerden overgelegd, gericht tegen de directeur van de p.i. „De Wieling“. De klaagschriften zijn ingediend door ongeveer 400 gedetineerden. Er zullen in de nabije toekomst ongetwijfeld nog meer klaagschriften wordeningediend, omdat bij de meeste gedetineerden van de p.i. „De Wieling“ de maat vol is. Zij vinden het onaanvaardbaar dat de directie de wet steeds op haar eigen manier interpreteert en steeds opnieuw tornt aan de rechten vangedetineerden, zoals die zijn neergelegd in de PBW en de PM.

3. De beoordeling
De beroepscomissie stelt vast dat het beroep van de directeur zich richt tegen de gegrondverklaring van het beklag, voorzover de beklagcommissie (impliciet) heeft overwogen dat op grond van het begrip uitsluiten van artikel 3 van dePM de gedetineerde het recht heeft om aansluitend aan het openen van de celdeur bij aanvang van het dagprogramma in gemeenschap te verblijven. Dit impliceert dat de (impliciete) gegrondverklaring van de overige onderdelen van hetbeklag, te weten het wekken van gedetineerden via de intercom en het insluiten van gedetineerden gedurende 15 minuten voorafgaande aan het luchten, kracht van recht hebben gekregen. De directeur zal wat deze onderdelen van hetbeklag betreft dan ook onverwijld de nodige maatregelen dienen te treffen.

Ten aanzien van het in beroep resterende onderdeel is in de eerste plaats van belang dat en hoe de beroepscommissie in een tweetal eerdere uitspraken over het dagprogramma in de p.i. „De Geerhorst“ te Sittard heeft geoordeeld.
In de eerste van die zaken werd geklaagd, zakelijk samengevat, over het feit dat het dagprogramma officieel weliswaar tot 21.30 uur doorliep, maar feitelijk al beëindigd werd om 21.00 uur. Dan begon de insluitingsprocedure, dieomstreeks 30 minuten vergde. Er is toen geoordeeld, dat die insluitingsprocedure niet onder het dagprogramma kan vallen, daar het dagprogramma eerst dan eindigt als de feitelijke insluiting begint.
Na een tijdelijke andersoortige voorziening heeft de directeur het dagprogramma een half uur eerder doen beginnen (om 07.00 uur) met een centraal weksysteem. De celdeur bleef echter gesloten en de tijd tot 07.30 uur werd besteedvoor persoonlijke verzorging en ontbijt. Voordien gingen de cellen om 07.30 uur open en bleven open. De tijd tot 08.00 uur was bestemd voor de persoonlijke verzorging en ontbijt.
De beroepscommissie heeft naar aanleiding van klachten terzake – aan het dagprogramma met een minimale duur van 88 uren zou andermaal tekort worden gedaan – geoordeeld, dat ook het begrip uitsluiting feitelijk moest worden geduid ende klachten gegrond bevonden.

Vervolgens, en dat betreft ook het resterende onderdeel in het onderhavige beroep, is het centrale weksysteem vervangen door persoonlijk wekken van de gedetineerden na opening van de celdeur, die direct daarna echter weer wordtgesloten. In de visie van de directeur wordt daarmee voldaan aan het tijdsduurvereiste van het dagprogramma.
Hij beroept zich daarbij op de bevoegdheid, die het tweede lid van artikel 20 van de PBW hem biedt om gedetineerden te verplichten de maaltijden (dus ook het ontbijt) op cel te gebruiken.
Hoewel de directeur met recht kan wijzen op die bevoegdheid, die de wet hem biedt, is de beroepscommissie van oordeel, dat hij die bevoegdheid in redelijkheid niet heeft kunnen en mogen aanweden, zoals hij blijkens het hiervooroverwogene heeft gedaan, aangezien het dagprogramma daardoor geweld wordt aangedaan.
Uitgangspunt van de wet – artikel 20 van de PBW – is, dat in een regime van algehele gemeenschap, zoals in de p.i. „De Wieling“, locatie „De Marwei“, de gedetineerden met uitzondering van de in het derde lid genoemde perioden ingezamenlijkheid verblijven. Het tweede lid van dat artikel vermeldt nog een aantal specifieke uitzonderingsmogelijkheden op vooromschreven uitgangspunt. Op het punt van het de maaltijden op cel gebruiken vermeldt de Memorie vanToelichting, dat niet alle penitentiaire inrichtingen de gebouwelijke mogelijkheid bieden om de maaltijden gemeenschappelijk te gebruiken.
In deze is noch gesteld, noch gebleken dat een gebouwelijk probleem ten grondslag ligt aan de thans in het geding zijnde start van het dagprogramma (het persoonlijk wekken van gedetineerden na opening van de celdeur, die directdaarna echter weer wordt gesloten).
In het licht van de hiervoor weergegeven wetssystematiek, de wetgeschiedenis, voorzover betreffende de ratio om in de PM een gegarandeerd minimum aantal uren ten aanzien van het dagprogramma op te nemen (waarbij hetgemeenschappelijk gedeelte natuurlijk voorop staat: BC) teneinde te voorkomen, dat toekomstige bezuinigingen op de gedetineerden zouden worden afgewenteld en het in het vierde lid van artikel 2 van de PBW neergelegde beginsel van deminimale beperkingen is de beroepscommissie tot voormeld oordeel gekomen. Het beroep van de directeur moet mitsdien ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie, zij het onder verbetering van de gronden,bevestigd worden.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie met verbetering van de gronden.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, J.L. Brand en mr. G.J. te Loo, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.N.E. Plooij, secretaris, op 11 mei 2000.

secretaris voorzitter

Naar boven