Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/1136/GA, 4 juli 2014, beroep
Uitspraakdatum:04-07-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/1136/GA

betreft: [klager] datum: 4 juli 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. E.A. Blok, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 13 maart 2014 van de beklagcommissie bij de locatie Torentijd te Middelburg,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 13 juni 2014, gehouden in de locatie De Schie te Rotterdam, is klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. E.A. Blok, gehoord.
De directeur van de locatie Torentijd heeft op 12 juni 2014 schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel met ingang van 10 december 2013, voor de duur van zeven dagen, in afwachting van overplaatsing en wegens het gevaar dat klager zich aan zijn detentie zal
onttrekken, welke maatregel extern ten uitvoer is gelegd in het huis van bewaring (h.v.b.) van de locatie Torentijd.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager werd, samen met een aantal andere gedetineerden, verdacht van diefstal van goederen bij de douane, waar hij
gedurende zijn verblijf in de zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) van de locatie Nederhof, werkzaam was. Klager heeft altijd ontkend en inmiddels is gebleken dat hij er niets mee te maken had. Klager heeft ter zitting de sepotbeslissing aan
de
beroepscommissie getoond. Volgens klager wist de directeur van het begin af aan dat hij er niets mee te maken had. Klager wilde alleen geen namen noemen. De directeur heeft daarom aan klager de onderhavige ordemaatregel opgelegd. Ook is klager door de
selectiefunctionaris geselecteerd voor overplaatsing naar de gevangenis. Hij heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt, want hij was te laat. De directeur heeft hem echter als enige van de zes verdachten in het huis van bewaring (h.v.b.) geplaatst en stelt
dat sprake was van een overmachtsituatie, omdat er in de gevangenis geen cellen meer beschikbaar waren. Dit is in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Klager heeft ruim vier weken in het h.v.b.-regime verbleven. Hij had hierdoor veel minder vrijheden
dan anderen. Hij mocht na een aantal dagen wel weer meedoen aan activiteiten, maar hij had alsnog een veel beperkter dagprogramma dan in de gevangenis. Eén van de andere verdachten van de diefstal heeft tegen de beslissing van de selectiefunctionaris
beroep ingesteld en is door de beroepscommissie in het gelijk gesteld en heeft een tegemoetkoming van € 375,= ontvangen. Klager is het er niet mee eens dat de directeur hem een ordemaatregel heeft opgelegd, dat de ordemaatregel extern ten uitvoer is
gelegd in het h.v.b. en hij na afloop van de ordemaatregel ook nog in het h.v.b. heeft verbleven. Klager verzoekt om een tegemoetkoming voor de vier weken dat hij in een verkeerd regime heeft verbleven.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Ingevolge artikel 23, eerste lid onder a, van de Pbw, kan de directeur een gedetineerde uitsluiten van deelname aan een of meer activiteiten, indien dit in het belang is van de handhaving van de orde of veiligheid in de inrichting dan wel indien dit in
het belang van een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming noodzakelijk is. Ingevolge artikel 24, eerste lid, van de Pbw is de directeur bevoegd een gedetineerde in afzondering te plaatsen op de gronden als genoemd in artikel 23, eerste
lid, van de Pbw.

Op grond van artikel 25, eerste lid van de Pbw kan de tenuitvoerlegging in een andere inrichting of afdeling worden ondergaan indien de tenuitvoerlegging van de afzondering in de inrichting of afdeling waarin zij is opgelegd op ernstige bezwaren stuit.
Op grond van het tweede lid van dat artikel plaatst de directeur, indien hij van oordeel is dat van de in het eerste lid bedoelde omstandigheid sprake is, de gedetineerde in overeenstemming met de selectiefunctionaris over.

De beroepscommissie heeft vastgesteld dat klager op 10 december 2013 vanuit de z.b.b.i. van de locatie Nederhof is overgebracht naar de locatie Torentijd, teneinde aldaar de tenuitvoerlegging van de ordemaatregel van afzondering te ondergaan. Uit de
door de beroepscommissie bij het Bureau Selectiefunctionarissen opgevraagde selectiebeslissing ten aanzien van klager van 12 december 2013 volgt dat klager op 12 december 2013 door de selectiefunctionaris is geselecteerd voor het h.v.b. van de locatie
Torentijd. Nu niet gebleken is dat de directeur op 10 december 2013 klager in overeenstemming met de selectiefunctionaris heeft overgeplaatst en evenmin is gebleken van een schriftelijke mededeling van de externe tenuitvoerlegging hetgeen op grond van
artikel 57, eerste lid, onder c. van de Pbw jo. Artikel 58, eerste lid, van de Pbw is vereist, moet worden geoordeeld dat de beslissing om de tenuitvoerlegging van de onderhavige ordemaatregel plaats te laten vinden in de locatie Torentijd is genomen
in
strijd met de wet. Het beroep zal dan ook in zoverre gegrond worden verklaard. Nu de gevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden, acht de beroepscommissie termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming. Bij
de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming weegt de beroepscommissie mee dat de noodzaak voor het opleggen van de bestreden ordemaatregel voldoende aannemelijk wordt geacht, nu klager ten tijde van oplegging van de ordemaatregel werd verdacht van
diefstal en hij in afwachting was van overplaatsing naar een andere inrichting. De beroepscommissie merkt daarbij op dat het voor kan komen dat de oplegging van een ordemaatregel naar aanleiding van een incident aan een groep gedetineerden ook
gedetineerden raakt van wie later blijkt dat hen geen verwijt kan worden gemaakt. Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie een lagere tegemoetkoming toewijzen dan in geval de hiervoor genoemde noodzaak niet aannemelijk zou worden geacht. De
beroepscommissie zal aan klager een tegemoetkoming toekennen van € 10,=.

Voor zover klager in beroep heeft aangevoerd dat hij ten onrechte een aantal weken in het huis van bewaring van de locatie Torentijd te Middelburg heeft verbleven terwijl hij was geselecteerd voor de gevangenis van de locatie Torentijd, overweegt de
beroepscommissie als volgt. Uit de door haar bij het Bureau Selectiefunctionarissen opgevraagde selectiebeslissing ten aanzien van klager van 12 december 2013 volgt dat klager door de selectiefunctionaris is geselecteerd voor het h.v.b. van de locatie
Torentijd. Derhalve is niet gebleken dat de directeur klager ten onrechte in het h.v.b. heeft ondergebracht. Het beroep zal in zoverre ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep voor zover gericht tegen de oplegging van de ordemaatregel gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming
toekomt van € 10,=.
De beroepscommissie verklaart het beroep voor het overige ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. L.M. Moerings, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 4 juli 2014

secretaris voorzitter

Naar boven