nummer: 14/304/GA
betreft: [klager]
datum: 3 juli 2014
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.A.C. de Vilder, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 27 januari 2014 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Zwolle
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 2 juni 2014, gehouden in de locatie De Karelskamp te Almelo, is gehoord de plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Zwolle, [...].
Klager, die inmiddels in vrijheid verblijft, en zijn raadsvrouw mr. M.A.C. de Vilder zijn niet ter zitting verschenen.
De directeur heeft op verzoek van de beroepscommissie de relevante dagrapportage van de vakarbeid toegezonden aan het secretariaat van de Raad.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de beslissing klager te ontslaan van de vakarbeid.
De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Door de beslissing van de directeur om klager te ontslaan van de vakarbeid wordt klager beperkt in zijn rechten, waaronder zijn grondrecht ex artikel
19 van de Grondwet. Er is derhalve wel degelijk sprake van een beslissing die de rechten van klager raakt en derhalve dient klager ontvankelijk in zijn beklag te worden verklaard. Klager is ten onrechte van de vakarbeid ontslagen. Uit het
verweerschrift
van de directeur komt niet naar voren dat klager verantwoordelijk kan worden gehouden voor het incident op 10 december 2013. Klager ontkent ook met klem dat hij verantwoordelijk is. Een ontslag is een verstrekkende maatregel die tot gevolg heeft dat
klager zijn geliefde arbeid niet langer kan uitoefenen. Voordat een dergelijk besluit kan worden genomen moet de schuld van klager buiten alle twijfel verheven zijn. Zulks is niet het geval. Dit betekent dat de maatregel niet genomen had mogen worden.
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Op de vakarbeid was het al enige tijd onrustig. In verband met deze onrust werden steeds de namen, waaronder de naam van klager, van drie
gedetineerden genoemd. Deze drie gedetineerden zijn aangesproken op hun gedrag en hen is meegedeeld dat zij bij een volgend incident van de vakarbeid worden verwijderd. Op 10 december 2013 is er een handvol met stukjes roestvrij staal tegen een
medegedetineerde aangegooid. Desgevraagd heeft de directeur geantwoord dat niet is waargenomen wie de stukjes staal heeft gegooid. Hoewel niet vast staat dat klager de stukjes staal heeft gegooid, is wel duidelijk dat de stukjes staal zijn gegooid
vanuit de groep van de drie gedetineerden die waren gewaarschuwd. Daarop heeft de directeur beslist de drie gedetineerden, waaronder klager, van de vakarbeid te ontslaan. De rust op de vakarbeid is daarna wedergekeerd. Dat klager van de vakarbeid is
ontslagen, betekent niet dat hij in het geheel geen arbeid meer mocht verrichten. Hij is tewerkgesteld op een andere werkzaal en heeft daar loon ontvangen. Het staat de directeur vrij te beslissen een gedetineerde van de ene werkzaal af te halen en hem
op een andere werkzaal tewerk te stellen.
3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt voorop dat de beslissing om klager te ontslaan van de vakarbeid een door of namens de directeur jegens klager genomen beslissing is, waartegen op grond van artikel 60, eerste lid, van de Pbw beklag open staat. De
beroepscommissie zal het beroep derhalve gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en klager alsnog ontvankelijk verklaren in zijn beklag.
De beroepscommissie acht de stelling van de directeur dat het hem vrijstaat te beslissen een gedetineerde over te plaatsen van de ene naar de andere werkzaal juist. Echter, in het onderhavige geval verrichte klager geen ‘gewone’ arbeid op een reguliere
werkzaal, maar vakarbeid. Overplaatsing van klager naar een reguliere werkzaal is derhalve een achteruitgang voor klager. De beroepscommissie is, in aanmerking genomen het belang dat een gedetineerde heeft bij het verrichten van vakarbeid, van oordeel
dat de directeur een dergelijke beslissing in redelijkheid alleen kan nemen als er overtuigende bezwaren bestaan tegen continuering van klagers werkzaamheden op de vakarbeid.
Uit de door de directeur overgelegde dagrapportage volgt dat er op de vakarbeid al enige tijd sprake was van onrust (onder andere pesterijen waarvan gedetineerde U. steeds doelwit was) en dat, hoewel niemand op heterdaad is betrapt, in ‘de
wandelgangen’
steeds de namen van drie gedetineerden – waaronder die van klager – werden genoemd als er iets was voorgevallen. Met deze gedetineerden, waaronder klager, is meermalen gesproken en hen is meegedeeld dat als de rust op de vakarbeid niet wederkeert, zij
worden overgeplaatst naar een reguliere werkzaal. Op 10 december 2013 is een handvol stukjes roestvrij staal tegen gedetineerde U. aangegooid. Als gevolg van dit incident is klager – evenals de twee medegedetineerden – ontslagen van de vakarbeid en
tewerkgesteld op een reguliere werkzaal.
Uit de dagrapportage volgt dat het personeel niet heeft waargenomen wat er op 10 december 2013 is gebeurd. In de dagrapportage staat enkel dat een personeelslid, nadat het incident had plaatsgevonden, op het lawaai is afgekomen en heeft geconstateerd
dat klager bij gedetineerde U. stond. Uit de dagrapportage is niet gebleken dat klager, die overigens elke betrokkenheid ontkent, de stukjes staal naar gedetineerde U. heeft gegooid. Voorts is de beroepscommissie van oordeel dat de stelling van de
directeur dat de stukjes staal zijn gegooid vanuit de groep van de drie gedetineerden, waaronder klager, die eerder zijn gewaarschuwd, geen ondersteuning vindt in de dagrapportage. Gelet op het vorenstaande acht de beroepscommissie onvoldoende
aannemelijk geworden dat klager betrokkenheid heeft gehad bij het incident. Mitsdien is het de beroepscommissie onvoldoende aannemelijk geworden dat er overtuigende bezwaren bestaan tegen continuering van klagers werkzaamheden op de vakarbeid. De
bestreden beslissing dient derhalve te worden aangemerkt als onredelijk en onbillijk. Het beklag zal gegrond worden verklaard.
De beroepscommissie ziet aanleiding klager een tegemoetkoming toe te kennen. Nu klager niet heeft gespecificeerd welke financiële gevolgen de bestreden beslissing voor hem heeft gehad, zal de beroepscommissie aan klager, voor het door hem geleden
ongemak, een tegemoetkoming toekennen van € 25,=.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag en verklaart dit beklag gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 25,=.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. F.G. Bauduin, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 3 juli 2014
secretaris voorzitter