Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/0705/GA, 2 juli 2014, beroep
Uitspraakdatum:02-07-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/705/GA

betreft: [klager] datum: 2 juli 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. G.F. Schadd, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 14 februari 2014 van de beklagcommissie bij de locatie Zuid te Arnhem, voor zover daartegen beroep is ingesteld,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 2 juni 2014, gehouden in de locatie De Karelskamp te Almelo, is gehoord mevrouw mr. A.A.G. Hiddink, waarnemer van klagers raadsman,
mr. G.F. Schadd. Klager en de directeur zijn niet ter zitting verschenen. De beroepscommissie heeft geen reden gezien ambtshalve de behandeling van het beroep aan te houden.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, omdat klager geen verklaring heeft willen afleggen over het voorval waarbij hij gewond is geraakt en waardoor de orde en veiligheid in
de inrichting is verstoord.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Het personeel heeft waargenomen dat een medegedetineerde de deur van klagers cel dichthield, dat daarna een andere medegedetineerde klagers cel kwam
uitgerend en dat vervolgens klager met een bebloed gezicht zijn cel uitkwam. Klager is tot bloedens toe geslagen en slachtoffer geworden van een geweldsincident. Voor het opleggen van een disciplinaire straf is verwijtbaar handelen vereist. Klager
heeft
niet verwijtbaar gehandeld. Iemand die uit angst of om problemen te voorkomen niet wil zeggen wie hem mishandeld heeft, handelt niet verwijtbaar. De wet biedt geen mogelijkheden om een gedetineerde te straffen voor het niet afleggen van een verklaring.
De beslissing van de directeur is onbegrijpelijk en volkomen disproportioneel.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
In het schriftelijk verslag, op grond waarvan de bestreden disciplinaire straf is opgelegd, staat: ‘Aan de gedetineerde is deze verslaglegging niet meegedeeld.’. Nu aldus niet is voldaan aan het vereiste als bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de
Pbw, is de bestreden beslissing genomen in strijd met de wet. Het beroep is reeds om deze reden gegrond.

Ingevolge artikel 51, vijfde lid, van de Pbw kan een gedetineerde geen straf worden opgelegd, indien hij niet verantwoordelijk kan worden gesteld voor het begaan van een feit als bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de Pbw. Uit het schriftelijk
verslag van 29 december 2013 blijkt dat de rapporteur heeft waargenomen dat gedetineerde Z. de deur van klagers cel dichthield, dat daarna gedetineerde M. de cel kwam uitgesneld en dat vervolgens klager met een bebloed gezicht de cel uitkwam. Uit het
verslag blijkt dat niet is waargenomen wat er in de cel is gebeurd en evenmin is duidelijk geworden wat de aanleiding voor het voorval is geweest. Gezien het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat klager
verwijtbaar heeft gehandeld (als bedoeld in artikel 51, vijfde lid, van de Pbw) en dat onvoldoende is komen vast te staan dat klager kan worden aangerekend dat hij betrokken is geraakt bij het voorval. Voorts overweegt de beroepscommissie dat de
omstandigheid dat klager niet heeft willen verklaren wat er in zijn cel is voorgevallen, geen reden kan zijn voor oplegging van een disciplinaire straf, nu de wet een gedetineerde niet tot het afleggen van een (belastende) verklaring verplicht. Gelet
op
het vorenstaande komt de beroepscommissie tot het oordeel dat de bestreden beslissing moet worden aangemerkt als onredelijk en onbillijk.

De beroepscommissie zal het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden, ziet de
beroepscommissie aanleiding klager een tegemoetkoming toe te kennen. De beroepscommissie bepaalt de hoogte van de tegemoetkoming op € 22,50.

Ten overvloede overweegt de beroepscommissie dat de directeur wel had kunnen beslissen klager een ordemaatregel op te leggen teneinde onderzoek te kunnen doen naar (de aanleiding van) het voorval.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover daartegen beroep is ingesteld en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 22,50.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. F.G. Bauduin, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 2 juli 2014

secretaris voorzitter

Naar boven