Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/1196/TA en 14/1256/TA, 2 juli 2014, beroep
Uitspraakdatum:02-07-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummers: 14/1196/TA en 14/1256/TA

betreft: [klager] datum: 2 juli 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van de bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften ingediend door mr. F.L.C. Schoolderman namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een voorgenomen beslissing van 3 april 2014 en een beslissing van 8 april 2014 van het hoofd van FPC De Rooyse Wissel te Venray te Utrecht, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de onderliggende stukken.

Ter zitting van de beroepscommissie van 2 juni 2014, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door de kantoorgenoot van zijn raadsvrouw mr. S.G.H. van der Kamp, en namens het hoofd van voormelde
tbs-inrichting [...], juridisch medewerker.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissingen
De beroepen zijn gericht tegen (a) de voorgenomen beslissing en (b) de beslissing van het hoofd van de inrichting om een a-dwangbehandeling toe te passen.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Op 10 april 2014 is voor het eerst dwangmedicatie toegediend. Het toedienen van dwangmedicatie was verschrikkelijk. Hij moest zijn kleding uitdoen en er werd dan een spuit gezet. Inmiddels gebruikt klager tabletten Hij heeft veel last van de medicatie.
Als hij wakker wordt, voelt hij zich duizelig. Hij wordt heel traag. Overdag kan hij zijn ogen niet openhouden en slaapt hij. Vóór het toedienen van dwangmedicatie was klager niet agressief. Hij heeft het gevraagd aan sociotherapeuten en die hebben hem
gezegd dat hij niet agressief was. Hij is wel een beetje boos geworden, omdat hem de medicatie werd toegediend. Hij heeft zijn stem verheven, maar direct excuses aangeboden.
Hij herkent zichzelf niet in hetgeen er over hem is geschreven. Aangevoerd is dat hij al te lang achter de deur verbleef en dat dit de reden was om hem dwangmedicatie toe te dienen. Klager begrijpt niet dat hij, als hem geen dwangmedicatie zou worden
toegediend, in afzondering zou moeten verblijven. Hij is niet agressief. Hij mankeert niets. Hij zou geluiden maken op cel. Af en toe praat hij gewoon in zichzelf. Het is niet juist dat klager zijn broek naar beneden zou hebben gedaan. Zijn broek
zakte
af.
De beslissingen voldoen niet aan de daarvoor gestelde criteria. Vraag is of het behandelplan voldoet aan de daarvoor gestelde criteria nu het vooral is gebaseerd op eerder uitgebrachte pro justitia rapportage. De pro justitia rapporten zijn opgemaakt
op
basis van interpretatie van oude rapportages. Het rapport van Trajectum is niet meegewogen. In Trajectum functioneerde klager goed zonder medicatie. In Vught is hem geen dwangmedicatie toegediend, maar hij gebruikte wel medicatie. In FPC De Rooyse
Wissel voelt klager zich met medicatie niet beter. Het lijkt dat nu klager met medicatie de inrichting is binnengekomen direct vanaf het begin is toegewerkt naar het toedienen van dwangmedicatie. Op 21 februari 2014 is al een onafhankelijk psychiater
ingeschakeld. Het behandelplan was toen nog niet opgesteld. Het behandelplan lijkt te zijn opgesteld met als uitgangspunt het toedienen van dwangmedicatie. Er is sprake van tunnelvisie. Er is niet gekeken naar alternatieve mogelijkheden om tot een
behandeling te komen zonder medicatie als uitgangspunt. Volgens het behandelplan is er sprake van een psychiatrische stoornis NAO. In de rapportage van Berkelland vragen de behandelaars zich af of wel sprake is van een psychiatrische stoornis. Eerder
wordt gedacht aan een persoonlijkheidsstoornis. Klager gedraagt zich altijd rustig als hij contact heeft met het advocatenkantoor. Vraag is of klager een gevaar vormt voor zichzelf of voor anderen.
Er is niet voldaan aan de criteria voor toediening van dwangmedicatie.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Vóór het toedienen van dwangmedicatie was er sprake van agressie, geen fysieke maar meer in houding en verbaal naar zowel medeverpleegden als het personeel. Er was sprake van een slechte hygiëne. Dit is nu verbeterd. Inmiddels neemt klager iedere dag
oraal medicatie in. Dit voelt voor hem wellicht als drang/dwang. Het gaat beter met klager. Hij is nu vriendelijk en correct in contact, heeft zelfs meegedaan aan een badmintontoernooi. Hij wordt niet meer beperkt in vrijheden, volgt enkele blokken en
verblijft meer op de groep. Vreemde geluiden en bewegingen zijn verminderd. Klager ziet niet in dat het beter met hem gaat, maar dit is inherent aan de stoornis. Er wordt hierover dagelijks met hem gesproken.
Er is wel degelijk gekeken naar alternatieven. Klager verbleef al twee maanden in afzondering en hem waren andere beperkende maatregelen opgelegd. Hij bleef wel eens drie kwartier stilstaan op de patio, waarop medeverpleegden reageerden. Hij liet zijn
broek zakken. Andere middelen zijn besproken. Klager gaf aan dat hij andere medicatie wilde. Helaas was die medicatie contra-geïndiceerd. Uit de rapportage volgt niet dat er veel bijwerkingen zijn. De onafhankelijk psychiater K. is niet bij klagers
behandeling betrokken. Zowel de behandelend psychiater, het hoofd en de onafhankelijk psychiater waren het eens over de toediening van dwangmedicatie. Op 6 maart 2014 is nog gestopt met medicatie om te zien hoe het zou gaan zonder medicatie, maar er
was
sprake van een afglijdende schaal. Medicatie is nodig ter voorkoming van langdurige afzondering en stagnatie in zijn behandeltraject.

3. De beoordeling
Met betrekking tot a:
Het beroep is gericht tegen een mededeling van een voorgenomen beslissing als bedoeld in artikel 34d Reglement verpleging ter beschikking gestelden (Rvt) waartegen klager en zijn raadsvrouw hun bezwaren kenbaar konden maken, waarna de beslissing diende
te volgen. Tegen een dergelijke voorgenomen beslissing staat geen beroep open. De beroepscommissie zal klager in zoverre niet ontvangen in zijn beroep.

Met betrekking tot b:
Op grond van artikel 16c in verbinding met artikel 16b, onder a, Bvt kan het hoofd van de inrichting beslissen tot het toepassen van een zogenoemde a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat zonder die behandeling het gevaar, dat de stoornis van de
geestvermogens de verpleegde doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. De a-dwangbehandeling is er vooral op gericht te voorkomen dat een verpleegde langdurig in een inrichting moet verblijven. Er behoeft geen sprake te
zijn van een acuut dreigend gevaar zoals bij de overige vormen van dwangbehandeling.

Op grond van artikel 16c, tweede lid, Bvt dient ten behoeve van de beslissing tot het toepassen van een a-dwangbehandeling te worden overgelegd:
- een verklaring van de behandelend psychiater, alsmede
- een verklaring van een psychiater die de verpleegde met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht maar niet bij diens behandeling betrokken was.
Uit deze verklaringen dient te blijken dat:
- de persoon op wie de verklaring betrekking heeft, is gestoord in zijn geestvermogens en
- dat een geval zich voordoet als bedoeld in artikel 16b, onder a, Bvt.
De verklaringen moeten met redenen zijn omkleed en ondertekend.

De beroepscommissie acht het wenselijk dat in de procedure voor de beroepscommissie voornoemde verklaringen als afzonderlijke stukken worden overgelegd. Niet volstaan kan worden met het letterlijk citeren van onderdelen van de verklaringen in het
verweerschrift van het hoofd van de inrichting. Van belang is dat geen twijfel kan ontstaan/bestaan wat, wanneer, in welk verband en in welke hoedanigheid de gedragsdeskundigen hebben verklaard. Wat dit laatste betreft merkt de beroepscommissie op dat
ten minste drie verschillende personen betrokken dienen te zijn bij de beslissing tot toepassing van een a-dwangbehandeling. In de praktijk kunnen dit personen zijn die allen zijn verbonden aan de inrichting. Duidelijk dient daarom te zijn dat bedoelde
personen de hoedanigheid bezitten die de wet vereist. Dit kan bijvoorbeeld door expliciete opneming in de verklaringen van de twee psychiaters dat zij wel respectievelijk niet zijn betrokken (geweest) bij de behandeling van de verpleegde.

De toepassing van de a-dwangbehandeling dient naar het oordeel van de beroepscommissie in relatie te staan tot de behandeling van de verpleegde zoals beschreven in het verplegings- en behandelplan. Met name is van belang dat in het verplegings- en
behandelingsplan wordt beschreven hoe de a-dwangbehandeling past in het perspectief van de verdere behandeling van de verpleegde. Het beoogde doel en de voorziene termijn van de a-dwangbehandeling dienen tenslotte redelijk te zijn.

De vereisten uit artikel 25 e.v. van het Rvt dienen als extra waarborg te worden gezien. Het gaat dan bijvoorbeeld om een beschrijving van welke minder bezwarende middelen zijn aangewend en de wijze waarop rekening wordt gehouden met de voorkeuren van
de verpleegde ten aanzien van de behandeling. Het multidisciplinair overleg als bedoeld in artikel 25, derde lid, van de Rvt vervult hierin een centrale rol. Blijkens de nota van toelichting bij artikel 25 dient dit overleg tevens te beoordelen of een
dwangbehandeling daadwerkelijk noodzakelijk is (Stb 2013, 99, p. 25). Eén en ander dient beschreven te worden in het verplegings- en behandelingsplan.

In de onderhavige zaak is naar het oordeel van de beroepscommissie gebleken dat op 4 maart 2014 een (verplegings- en) behandel(ings)plan is vastgesteld dat is ondertekend door het hoofd behandeling B. Hieruit blijkt dat klager weigert om mee te
werken aan onderzoek. De differentiaal diagnostische overwegingen zijn gebaseerd op alle beschikbare informatie zoals multidisciplinaire pro justitia rapportage uit 2011 en 2012 en informatie van eerdere behandelaars. Bij klager is sprake van een
psychotisch toestandsbeeld, meest waarschijnlijk in het kader van een schizofrene ontwikkeling. Daarnaast is er misbruik van cannabis en alcohol, van zwakbegaafdheid en antisociale persoonlijkheidskenmerken. Het psychiatrisch toestandsbeeld wordt
ingeschat als ernstig en therapieresistent. Er zou geen sprake zijn van enig probleembesef of - inzicht. Klager dient eerst adequaat ingesteld te zijn op medicatie en voldoende gestabiliseerd te zijn voordat hij aangemeld kan worden voor modules als
vaktherapie, diagnostiek etc. en voor het volgen van een dagprogramma buiten de afdeling.

Uit de verklaring van de behandelend psychiater S. volgt dat klager paranoïde is en snel geladen. Hij ontlaadt snel in verbale agressie en vertoont bizar gedrag. Hij denkt dat anderen kwaad over hem spreken. Zijn zelfverzorging is slecht. Aan de orde
is
zich opbouwende spanning bij een schizofrene man die vanuit paranoïdie en gebrek aan ziektebesef agressie opbouwt. Alleen antipsychotische medicatie kan de oorzaak van het toestandsbeeld wegnemen. Klager volhardt in medicatieweigering, omdat hij deze
‘niet nodig heeft’. De veiligheid op de afdeling kan voor zowel klager als voor medeverpleegden en personeel niet worden gewaarborgd zonder klager ernstig in zijn vrijheid te beperken. Escalatie op korte termijn valt te verwachten. Dwangmedicatie is
geïndiceerd.

Uit de verklaring van de onafhankelijk psychiater K. volgt dat sprake is van een toenemend achterdochtig paranoïde toestandsbeeld. Er is sprake van een psychiatrische stoornis en sprake van gevaar voor zelfverwaarlozing. Vanuit toename van paranoïdie
mogelijke dreigende/agressieve reacties van en naar de omgeving. Indicatie voor dwangmedicatie is aanwezig. Voldaan is aan het subsidiariteits- en proportionaliteitsbeginsel. Er is hem medicatie aangeboden op vrijwillige basis. Hij is uit de groep
gehaald omdat hij groepsontwrichtend aanwezig is en individueel begeleid zonder verbetering van het toestandsbeeld.

In maart 2014 is nog getracht om klager zonder medicatie te laten functioneren, maar is vastgesteld dat sprake was van een afglijdende schaal.

Gelet op het bovenstaande acht de beroepscommissie voldoende aannemelijk geworden dat klager, niettegenstaande het feit dat hij weigert om aan onderzoek mee te werken, lijdt aan een psychotische stoornis die zonder behandeling gevaar voor hemzelf
oplevert en dat een a-dwangbehandeling noodzakelijk is om dat gevaar af te wenden. Tevens is voldoende aannemelijk dat de beslissing van het hoofd van de inrichting tot het toepassen van een a-dwangbehandeling bij klager aan de eisen van
proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid voldoet. De beroepscommissie zal het beroep ongegrond verklaren.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klager met betrekking tot a. niet-ontvankelijk in het beroep en verklaart het beroep met betrekking tot b. ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. R.M. Maanicus en drs. W.A.Th. Bos, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 2 juli 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven