Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/1188/GA (tussenbeslissing), 30 juni 2014, beroep
Uitspraakdatum:30-06-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/1188/GA (tussenbeslissing)

betreft: [klager] datum: 30 juni 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 1 april 2014 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 20 juni 2014, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de p.i. Vught.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de plaatsing van klager in het basisprogramma in het kader van de invoering van het beleidsprogramma “Dagprogramma, beveiliging en toezicht op maat” (DBT).

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. In de memorie van toelichting heeft de Staatsecretaris van Veiligheid en Justitie gesteld dat de latere (over)plaatsingen (klager bedoelt dus niet de
initiële plaatsing in een van de regimes behorende bij het DBT) geschieden door de directeur. De eerste plaatsingen dienen te geschieden op basis van de overgangsbepaling van de Wijzigingsregeling. De directeur stelt dat zij een nuance heeft
aangebracht
op die overgangsbepaling. In de ogen van klager is dat niet toegelaten. Zijn standpunt is dat hij in dat geval ook voor plaatsing in het plusprogramma in aanmerking zou hebben moeten komen. Klager vertoonde immers goed gedrag. Klager stelt zich op het
standpunt dat regels van het overgangsrecht exact hadden moeten worden toegepast.

De directeur heeft in beroep haar tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De eerste plaatsingsbeslissingen in het kader van de invoering van het DBT zijn vormgegeven door middel van een landelijk ter beschikking gesteld
model. De afdeling juridische zaken van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) heeft daarvoor een tekstvoorstel aan de directeuren gestuurd. In Vught is er voor gekozen om die tekst op te nemen in een eigen document. De directeur heeft beoordeeld
welke
gedetineerden in aanmerking kwamen voor plaatsing in een plusregime en welke gedetineerden geplaatst dienden te worden in het basisprogramma. Uitgangspunt daarbij was het in de Wijzigingsregeling vastgelegde overgangsrecht. Vervolgens heeft de
directeur
nog een eigen afweging gemaakt en een aantal gedetineerden in het plusprogramma geplaatst die feitelijk nog niet helemaal aan de daarvoor geldende eisen voldeden. Dit gebeurde omdat werd verwacht dat deze gedetineerden binnen voorzienbare termijn wel
zouden voldoen aan die eisen.

3. De beoordeling
Klager is bij invoering van het beleidsprogramma DBT geplaatst in het basisprogramma.
De (overigens niet gedateerde) mededeling van die beslissing is vormgegeven in een schrijven van de p.i. en is namens de minister ondertekend door de directeur van de p.i. Vught. In het kader van de ontvankelijkheid van het beklag en beroep is als
eerste aan de orde of hier sprake is van een beslissing van de directeur als bedoeld in artikel 60, eerste of tweede lid, van de Pbw, dan wel dat hier sprake is van een beslissing door of namens de minister waartegen (mogelijk) in een andere procedure
had moeten worden geklaagd.
Teneinde duidelijkheid over deze vraag te verkrijgen verzoekt de beroepscommissie de directeur om de navolgende vragen schriftelijk te beantwoorden:
a. Welke informatie is aan de directeur(en) verstrekt met betrekking tot de vraag wie de bevoegdheid heeft tot eerste plaatsing in het basis- of plusprogramma? Was die informatie afkomstig van het hoofdkantoor van de Dienst Justitiële Inrichtingen
of het kerndepartement (de Minister van Veiligheid en Justitie)? In welke vorm is de informatie verschaft?
b. Is het mogelijk die informatie volledig in afschrift in het kader van deze procedure over te leggen? Indien het niet mogelijk is alle informatie te verstrekken dan wordt verzocht zoveel mogelijk aan de informatievraag te voldoen en in ieder
geval ook globale opgave te doen van de niet verstrekte stukken en de reden van niet verstrekking.
c. Blijft de directeur bij het standpunt dat de beslissing tot eerste plaatsing een beslissing van de Minister van Veiligheid en Justitie is die namens deze door de directeur is genomen? Zo ja, kan worden toegelicht waarom de directeur de
betreffende beslissing niet zelf op eigen bevoegdheid heeft genomen?
d. Heeft er overleg met de Minister van Veiligheid en Justitie plaatsgevonden over de vraag of bij het nemen van een beslissing namens de minister er ruimte was voor een eigen afweging door de directeur of anders gevraagd welke ruimte bood het
(kennelijk) verstrekte mandaat?
e. Is er overleg met andere directeuren (zowel per vestiging als regionaal als landelijk) geweest over de onderhavige kwestie en zo ja is er besloten tot een uniforme aanpak?
f. Is er een landelijk uniforme aanpak gerealiseerd? Zo neen, waarom niet?

De beroepscommissie verzoekt de directeur om binnen tien dagen na dagtekening van deze uitspraak schriftelijk de verzochte inlichtingen te verstrekken.
Zij zal de behandeling van het beroep aanhouden totdat de directeur de verzochte inlichtingen heeft verstrekt dan wel tot na ommekomst van de hiervoor genoemde termijn. Zij houdt iedere verdere beslissing aan.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verzoekt de directeur om binnen tien dagen na dagtekening van deze uitspraak de hiervoor onder a tot en met f vermelde vragen schriftelijk te beantwoorden en houdt iedere verdere beslissing aan.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, J.M.L. Pattijn en R.S.T. van Rossem - Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 30 juni 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven