Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/1361/GM, 7 juli 2014, beroep
Uitspraakdatum:07-07-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/1361/GM

betreft: [klaagster] datum: 7 juli 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. K.K. Hansen Löve, namens

[...], verder te noemen klaagster

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de locatie Nieuwersluis,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 16 december 2013 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 10 juni 2014, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, is klaagsters raadsvrouw voormeld gehoord.
Hoewel klaagster, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is zij, omdat zij niet over een paspoort beschikt en in het buitenland verblijft, niet ter zitting verschenen.
De inrichtingsarts verbonden aan de locatie Nieuwersluis heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 20 oktober 2013, betreft het niet adequaat handelen naar aanleiding van een blessure aan klaagsters voet.

2. De standpunten van klaagster en de inrichtingsarts
Namens klaagster heeft haar raadsvrouw in beroep aangevoerd dat er in eerste instantie geen röntgenfoto van de voet van klaagster is gemaakt op 7 juni 2013. De eerste foto van haar voet is pas op 2 juli 2013 gemaakt, bijna een maand later.
De inrichtingsarts van de locatie Nieuwersluis is eindverantwoordelijk voor de medische zorg en het gaat niet aan klaagster naar de klachtencommissie van het behandelend ziekenhuis te verwijzen.
Ter zitting is er door de raadsvrouw aan toegevoegd dat het bot in de voet niet goed aan elkaar is gegroeid en de voet daardoor minder bewegelijk is. Op de eerste röntgenfoto was geen breuk gezien. Klaagster wil dat iemand voor de gevolgen
aansprakelijk
gesteld wordt en niet iedereen de verantwoordelijkheid afschuift. Vast moet komen te staan waar de fout gemaakt is.

De inrichtingsarts heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de medisch adviseur, niet nader toegelicht. Dit standpunt luidt als volgt. Klaagster vindt dat ze niet adequaat behandeld is door zowel de arts als de verpleger. Zij voelt zich
verwaarloosd. Klaagster heeft ook al een klacht tegen het ziekenhuis ingediend.
Zij had klachten aan haar voet na sporten. Pas veel later blijkt er sprake van een breuk in de voet. Aan klaagster is uitgelegd hoe de werkwijze is. Klaagster blijft erbij dat de medische dienst nalatig is geweest.

3. De beoordeling
De beroepscommissie overweegt ten aanzien van de ontvankelijkheid dat klaagsters raadsvrouw heeft aangegeven haar beroepschrift tijdig te hebben gefaxt naar een faxnummer bij het ministerie van Veiligheid en Justitie in plaats van naar het secretariaat
van de Raad.
Hoewel de verantwoordelijkheid in dezen bij de indienster ligt had ook de ontvanger eerder melding kunnen maken van het feit dat de fax daar niet behandeld kon worden. Klaagster zal daarom in haar beroep worden ontvangen.

Ingevolge artikel 28 van de Pm dient een gedetineerde uiterlijk op de veertiende dag na die waarop het medisch handelen waartegen de klacht zich richt een verzoek om bemiddeling in bij de medisch adviseur. In het onderhavige geval is komen vast te
staan
dat klaagster ruim na die periode om bemiddeling heeft verzocht, maar dat zij is gaan klagen op het moment dat haar duidelijk werd wat de gevolgen waren van het eerdere medisch handelen. Klaagster wordt daarom eveneens ontvankelijk verklaard in haar
klacht.

Uit de stukken blijkt dat klaagster op 5 juni 2013 tijdens sport een blessure aan haar linkervoet heeft opgelopen. Door de medische dienst werd na onderzoek vermoed dat sprake was van een kneuzing en is een drukverband aangelegd en geadviseerd de voet
hoog te houden. Op 7 juni 2013 is klaagster volgens afspraak wederom gecontroleerd. Omdat pijn en zwelling waren toegenomen is zij verwezen naar de huisarts en vervolgens doorgestuurd naar de spoedeisende hulp van het ziekenhuis. Bericht werd dat er
geen sprake was van een breuk. Op 10 juni 2013 is klaagster wederom door de medische dienst gezien en is navraag gedaan of er werkelijk een foto is gemaakt. Dit bleek het geval, hetgeen ook schriftelijk bevestigd is. Wegens aanhoudende klachten is
klaagster op 28 juni 2013 wederom verwezen naar het ziekenhuis, alwaar op 2 juli 2013 blijkt dat er toch sprake is van een breuk, een zogenaamde avulsie fractuur. Klaagster wordt vervolgens verwezen naar de orthopeed.
Hoewel vastgesteld kan worden dat alles wel erg lang geduurd heeft, kan de inrichtingsarts, gezien de eerste berichtgeving omtrent de uitslag van de röntgenfoto, geen verwijt worden gemaakt. De inrichtingsarts is immers op het verkeerde spoor gezet
door
de mededeling dat er geen sprake was van een breuk in de voet. Dat het later anders blijkt te zijn, maakt dit niet anders. Hoezeer de gevolgen voor klaagster ook te betreuren zijn, het handelen van de inrichtingsarts kan niet worden aangemerkt als in
strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit
mr. S.B de Pauw Gerlings - Döhrn, voorzitter, dr. ing. C.J. Ruissen en
dr. J.H.A.M.C. Schoenmaeckers, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris,
op 7 juli 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven