nummer: 14/1990/GV
betreft: [klager] datum: 7 juli 2014
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C. Maat, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 5 juni 2014 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager, alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof afgewezen.
2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg (JCSZ) heeft specialist [...] van het Radboudziekenhuis ingeschakeld en deze heeft klager doorverwezen naar een gespecialiseerd revalidatiecentrum voor het opstellen van een multidisciplinair revalidatieplan.
Het JCSZ heeft hiertoe geen enkele actie ondernomen. Klager wil graag dat het plan wordt opgesteld door een onafhankelijk arts die zich bij het opstellen van het plan niet laat beperken door eventuele beperkingen die klagers detentie met zich mee zou
kunnen brengen. Door de afwijzende beslissing wordt klager nu de mogelijkheid ontnomen om een plan te doen opstellen door een revalidatiearts, terwijl hij hiertoe op grond van de Nederlandse wet gerechtigd is.
Klager bevindt zich al drie en een half jaar in overleveringsdetentie. De overlevering vindt geen doorgang omdat de Turkse autoriteiten tot nu toe geen garanties hebben willen afgeven ten aanzien van de benodigde zorg voor klager. Voorts is het
incidentele verlof nodig zodat duidelijk wordt welke specifieke zorg klager nodig heeft.
De selectiefunctionaris is niet de bevoegde functionaris om het verzoek af te wijzen.
Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager wordt verdacht van moord c.q doodslag en overtreding van de Opiumwet. Turkije heeft om overlevering van klager verzocht. Klager is vlucht- en vuurwapengevaarlijk en hij wordt vervoerd met het zogenoemd Bijzonder Ondersteunings Team
(BOT)-vervoer. Klager heeft toegang tot de arts van zijn keuze. De specialist B. van het Radboud ziekenhuis heeft hem doorverwezen naar het gespecialiseerd revalidatiecentrum CIR. Het CIR heeft aangegeven dat als zij een behandelplan moeten opstellen
het intakegesprek op locatie (Amsterdam) zal moeten plaatsvinden. De behandelend artsen hebben echter geen medische indicatie afgegeven voor een consult bij het CIR te Amsterdam. Als er langdurig revalidatie nodig is zal het JCSZ de nodige stappen
ondernemen.
Klager verblijft al een jaar in het JCSZ en klager wordt geen medische zorg onthouden.
Op klagers verzoek om incidenteel verlof zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van het JCSZ heeft negatief geadviseerd. Klager zal worden overgeleverd aan Turkije en van een langdurig behandeltraject in Nederland kan geen sprake zijn. Voorts is er geen indicatie afgegeven door de artsen van het JCSZ.
Het OM heeft negatief geadviseerd. De overlevering van klager aan Turkije is door de rechtbank al toelaatbaar verklaard. De feitelijke overlevering is weliswaar uitgesteld vanwege klagers gezondheid, maar alle mogelijke actie wordt nog steeds
ondernomen
om de feitelijke overlevering te realiseren. Een waarschijnlijk lang revalidatietraject strookt niet met het voornemen en de inspanningen die gedaan worden om tot een feitelijke overlevering te komen.
3. De beoordeling
Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers verzoek tot incidenteel verlof.
Ingevolge artikel 32, eerste lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) beslist de minister indien het openbaar ministerie anders dan de directeur adviseert tot afwijzing of het een verzoek betreft van een gedetineerde die
behoort tot een bijzondere categorie als bedoeld in het tweede lid. In de overige gevallen beslist de directeur.
In artikel 32, tweede lid, van de Regeling worden de bijzondere categorieën genoemd. Klager wordt met BOT vervoerd en hij valt onder de categorie genoemd in artikel 32, tweede lid onder g, van de Regeling: “gedetineerden die door de Afdeling
Individuele
Zaken van de sector Gevangeniswezen van de Dienst Justitiële Inrichtingen aangemerkt zijn als vlucht- of gemeengevaarlijk”. De beroepscommissie is derhalve van oordeel dat de selectiefunctionaris bevoegd is te beslissen op het verzoek tot incidenteel
verlof.
Op grond van artikel 42, vierde lid onder c, Pbw draagt de directeur zorg voor overbrenging van een gedetineerde naar een ziekenhuis of andere instelling op aanwijzing van de aan de inrichting verbonden arts. De specialist [...] van het Radboud
ziekenhuis heeft klager doorverwezen naar het gespecialiseerd revalidatiecentrum CIR. De behandelende artsen van het JCSZ hebben echter geen medische indicatie afgegeven voor een consult bij revalidatiecentrum CIR te Amsterdam.
In artikel 29 van de Regeling zijn de intakegesprekken geregeld. In het derde lid van dit artikel is bepaald dat incidenteel verlof voor een intakegesprek niet kan worden verleend aan gedetineerden die slechts onder bewaking de inrichting mogen
verlaten, tenzij een passend beveiligingsniveau kan worden gewaarborgd. Klager kan alleen onder bewaking (BOT) vervoerd worden.
Naar het oordeel van de beroepscommissie bestaat er derhalve geen noodzaak voor het tijdelijk verlaten van de inrichting van klager in het kader van incidenteel verlof, waarbij mede in acht is genomen het vereiste zware niveau van beveiliging. De
beslissing van de Staatssecretaris kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 7 juli 2014.
secretaris voorzitter