.
Nummer: 14/1923/GB
Betreft: [klager] datum: 23 juli 2014
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S.R. van Laar, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 20 mei 2014 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.
Bij e-mail van 15 juli 2014 is, namens de beroepscommissie, de selectiefunctionaris om nadere inlichtingen verzocht. De selectiefunctionaris heeft hier op 17 juli 2014 op gereageerd. Een afschrift van deze reactie is aan klager en zijn raadsvrouw
gezonden. Op 21 juli 2014 is van klagers raadsvrouw een nadere reactie ontvangen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar de gevangenis van de locatie Zuid te Arnhem afgewezen.
2. De feiten
Klager is sedert 8 januari 2012 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis van de locatie Ooyerhoek te Zutphen.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Hij stelt dat het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel geschonden zijn nu niet uit feiten en omstandigheden blijkt waarom klager niet zou kunnen worden overgeplaatst naar de
locatie
Zuid. Hij wenst zich na detentie te vestigen in Arnhem. Daarnaast dient hij nog enkele behandelingen te ondergaan in het ziekenhuis Rijnstate te Arnhem. Klager wenst in de gelegenheid te worden gesteld het beroep nader mondeling toe te lichten en
verzoekt om een tegemoetkoming. In de e-mail van de selectiefunctionaris d.d. 17 juli 2014 wordt geen helderheid verschaft over de vraag in welke inrichting de relatie tussen klager en een medewerkster zich zou hebben afgespeeld.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
De selectiefunctionaris stelt dat zijn afwijzing op het verzoek tot overplaatsing is gebaseerd op het feit dat klager op 19 september 2013 vanuit de locatie De Berg te Arnhem is overgeplaatst naar de gevangenis van de locatie Ooyerhoek Zutphen vanwege
een intern onderzoek inzake bekendheid van klager met het personeel van de gevangenis van de locatie Zuid. Een verblijf in de gevangenis van de locatie Zuid wordt als ongewenst ervaren, omdat de geschetste situatie aldaar tot een subjectieve
bejegening
zou kunnen leiden, als gevolg waarvan niet gegarandeerd kan worden dat de detentie van klager ongestoord ten uitvoer gelegd kan worden. Klager heeft tijdens zijn verblijf in de penitentiaire inrichting (p.i.) Arnhem een relatie gehad met een
medewerkster aldaar. Vervolgens is deze medewerkster ontslagen, hetgeen grote impact heeft gehad op de medewerkers van de p.i. Arnhem. Namens de beroepscommissie is bij e-mail van 15 juli 2014 de selectiefunctionaris verzocht om nadere informatie te
verstrekken omtrent de ongewenstheid van klager in de gevangenis van de locatie Zuid. De selectiefunctionaris heeft hieromtrent op 17 juli 2014 verklaard dat klager in beide locaties van de p.i. Arnhem ongewenst is. Beide locaties hebben dezelfde
directie en het personeel is ook in beide locaties werkzaam dan wel werkzaam geweest. Klager is in beide locaties ingesloten geweest. Los van de reden waarom plaatsing in de p.i. Arnhem niet wenselijk is, is klager eerder overgeplaatst op grond van
(andere) incidenten. De reistijd van de locatie Ooyerhoek naar het ziekenhuis Rijnstate bedraagt slechts 30 minuten.
4. De beoordeling
4.1. Klager wenst in de gelegenheid te worden gesteld het beroep nader mondeling toe te lichten. Dit verzoek is echter niet nader onderbouwd. De beroepscommissie acht zich aan de hand van de stukken voldoende voorgelicht om op het beroep te beslissen
en wijst het verzoek daarom af.
4.2. De beroepscommissie heeft bij uitspraak van 1 mei 2014 met nummer 14/244/GB het beroep gericht tegen de beslissing tot afwijzing van klagers verzoek tot overplaatsing naar de locatie Zuid gegrond verklaard, de bestreden beslissing vernietigd en
de
selectiefunctionaris opgedragen een nieuwe beslissing te nemen, omdat de selectiefunctionaris onvoldoende had gemotiveerd waarom bekendheid met het personeel ertoe heeft geleid dat klager niet naar de locatie Zuid overgeplaatst kon worden. De
selectiefunctionaris heeft bij beslissing d.d. 20 mei 2014 (thans in beroep aan de orde) opnieuw het verzoek tot overplaatsing naar de locatie Zuid afgewezen.
4.3. De selectiefunctionaris heeft naar het oordeel van de beroepscommissie voldoende gemotiveerd aangegeven waarom klager niet overgeplaatst kan worden naar één van de onderdelen van p.i. Arnhem. Hierbij betrekt de beroepscommissie het gegeven dat de
reistijd van 30 minuten van de locatie Ooyerhoek naar het ziekenhuis Rijnstate niet ondoenlijk is. Gelet op het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing van de selectiefunctionaris niet als onredelijk of onbillijk kan worden
aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit
mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. L.M. Moerings, leden, in tegenwoordigheid van I.J.M.W. van der Sanden, secretaris, op 23 juli 2014.
secretaris voorzitter