nummer: 14/755/TA
betreft: [klager] datum: 3 juli 2014
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.A. Bloemberg, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 16 december 2013 van de beklagcommissie bij FPC De Rooyse Wissel te Venray, verder te noemen de inrichting,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 22 mei 2014, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. A.A. Bloemberg, en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting [...],
juridisch medewerkster.
Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de duur van de op 27 juli 2013 opgelegde maatregel van afzondering.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager ontkent dat hij vervelend was en agressief reageerde. Gebleken is dat de inrichting in de periode voorafgaand en ten tijde van de
incidenten klager structureel negatiever heeft ingeschat. Op 2 augustus 2013 vond klagers verlengingszitting plaats, waarbij de zesjaarsrapporteurs in tegenstelling tot de inrichting van mening waren dat de tbs beëindigd diende te worden. De
betreffende
adviezen waren al sinds mei 2013 bekend, waardoor klager in een uiterst penibele situatie is beland. Klager verbleef in een inrichting met behandelaars die klager anders en nadeliger inschatten dan genoemde rapporteurs en klager zelf . Klager heeft het
handelen van de inrichting ervaren als een poging van de inrichting bevestigd te krijgen dat de tbs verlengd diende te worden. Tijdens de behandeling bij de rechtbank heeft een behandelaar van de inrichting betoogd, dat klager op 15 augustus 2013 zich
bewapend zou hebben met een mes. Klager ontkent dit. Overigens wordt dit verder niet in de stukken van de beklagzaak genoemd. Klagers tbs-maatregel is uiteindelijk op 13 december 2013 voorwaardelijk beëindigd.
Klager en zijn raadsvrouw waren niet aanwezig bij de behandeling van de klacht voor de beklagcommissie. Op 7 maart 2014 heeft klagers raadsvrouw geïnformeerd naar de uitspraak. Toen bleek reeds een mondelinge uitspraak te zijn gedaan. Na ontvangst van
de uitgewerkte uitspraak heeft klagers raadsvrouw beroep ingediend. Klager heeft met een aantal mensen in de inrichting geen goede band. Een personeelslid ging naar klager schreeuwen, waarna klager zei dat zij hem vernederde. Zij antwoordde dat klager
haar verkeerd behandelde en zij werd boos. Klager kon met twee personeelsleden in gesprek gaan, maar klager vertrouwde het niet. Daarna is hij op kamer beland.
Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Het door klager ingediende beroep is te laat ingediend. De door klager aangevoerde gronden zien op de totale behandeling van
klager, terwijl de opgelegde maatregel betrekking heeft op een specifieke situatie. Sociotherapie heeft klagers houding en gedrag als bedreigend ervaren.
3. De beoordeling
Gelet op artikel 67, eerste lid, tweede volzin, van de Bvt dient het beroepschrift uiterlijk op de zevende dag na die van de ontvangst van het afschrift van de uitspraak van de beklagcommissie onderscheidenlijk na die van de mondelinge mededeling
hiervan bij de secretaris van de beroepscommissie te worden ingediend. Gelet op artikel 67, derde lid, in verbinding met artikel 58, vijfde lid, derde volzin, van de Bvt is een na deze termijn ingediend beroepschrift niettemin ontvankelijk, indien
redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de verpleegde in verzuim is geweest.
De beroepscommissie stelt vast dat op 13 december 2013 klagers tbs-maatregel voorwaardelijk is beëindigd. Op 16 december 2013 heeft de beklagcommissie mondeling uitspraak gedaan op het beklag. Klager en zijn raadsvrouw waren daarbij niet aanwezig. De
uitspraak van de beklagcommissie is op 24 december 2013 aan klager en zijn raadsvrouw toegezonden. De raadsvrouw heeft de uitspraak niet ontvangen. Of klager de uitspraak heeft ontvangen is niet bekend. Op 7 maart 2014, derhalve binnen een redelijke
termijn na de beklagzitting, heeft de raadsvrouw telefonisch bij de beklagcommissie naar de uitspraak geïnformeerd. Diezelfde dag heeft zij namens klager een beroepschrift ingediend. Gelet op voormelde omstandigheden acht de beroepscommissie de
termijnoverschrijding verschoonbaar. Klager kan derhalve worden ontvangen in zijn beroep.
Voor de beoordeling van het beroep gaat de beroepscommissie uit van de situatie op het moment van indiening van het klaagschrift d.d. 7 augustus 2013. De ontwikkelingen die zich hierna hebben afgespeeld blijven buiten beschouwing, aangezien het
klaagschrift van 7 augustus 2013 daar geen betrekking op kan hebben. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van de beroepscommissie acht de beroepscommissie voldoende aannemelijk dat klager zich (nog) niet wilde conformeren aan de
voorwaarden van de op 27 juli 2013 opgelegde maatregel van afzondering. Klager wilde niet in contact gaan met sociotherapie. Derhalve kan de beslissing van het hoofd van de inrichting bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als
onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, voorzitter, prof. dr. H.J.C. van Marle en mr. G.L.M. Urbanus, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 3 juli 2014
secretaris voorzitter