Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/0357/TA, 2 juli 2014, beroep
Uitspraakdatum:02-07-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/357/TA

betreft: [klager] datum: 2 juli 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. N.A. Heidanus, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 29 januari 2014 van de alleensprekende beklagrechter bij FPC Veldzicht te Balkbrug, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 22 mei 2014, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel, zijn namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting gehoord, [...], psychologe en hoofd behandeling en [...], jurist. Hoewel
voor
klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord. Klagers raadsman, mr. N.A. Heidanus, heeft schriftelijk laten weten wegens ziekte verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.
Op 1 en 6 juni 2014 is van klager en zijn raadsman een reactie ontvangen op het verslag van de zitting van de beroepscommissie.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de verlenging van de maatregel van plaatsing in afzondering in de eigen verblijfsruimte ingaande op 5 maart 2013.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De inrichting heeft klager langdurig verdacht van betrokkenheid bij drugshandel, maar men heeft nimmer die beschuldiging hard kunnen maken, ondanks de
diverse kamercontroles, visitaties, testen en andere controlemiddelen . Zelfs een redelijk vermoeden van schuld kon nimmer aannemelijk worden gemaakt. Wat betreft de aangifte van de inrichting, is klager nimmer als verdachte en/of getuige gehoord, laat
staan dat hij strafrechtelijk is vervolgd voor drugshandel. Toen enige drugs op de afdeling zijn gevonden, verbleef klager ter observatie in het PBC. De rechtbank Amsterdam heeft in haar beschikking van 28 januari 2013 haar ongenoegen over de vermeende
verdenking van betrokkenheid bij drugshandel uitgesproken. Op 16 januari 2014 heeft een nieuwe verlengingszitting bij de rechtbank plaatsgevonden. In het verlengingsadvies van FPC De Rooyse Wissel wordt over het middelengebruik opgemerkt dat in FPC De
Rooyse Wissel geen sprake is van drugsgebruik noch van betrokkenheid bij de handel in drugs of vermoedens daaromtrent. In FPC Veldzicht zou klagers naam veelal genoemd worden in relatie tot drugshandel. Gebleken is echter dat zijn naam ten onrechte
wordt genoemd. De nieuwe kliniek neemt uitdrukkelijk afstand van de vermeende vermoedens van drugshandel in FPC Veldzicht. De Rooyse Wissel heeft geadviseerd onderzoek te doen naar een voorwaardelijke beëindiging. Sinds klager in de Rooyse Wissel is
geplaatst, functioneert hij beter, is er veel wederzijds vertrouwen en is de zaak in een stroomversnelling gekomen. De gestelde ‘ruis’ in FPC Veldzicht is ernstig beschadigend en nadelig voor klager geweest. De door de inrichting genomen maatregelen
zijn onrechtmatig, disproportioneel en in strijd met de redelijkheid en billijkheid. De maatregelen hebben hem onnodig beperkt en hebben voor een zeer ernstige vertraging van de resocialisatie gezorgd.
Er bestaat geen lijst met informatie wie wat doet. Evenmin zijn er verklaringen van medepatiënten. Er is nooit aangifte gedaan dan wel drugs of geld gevonden. Klager is beschuldigd door de inrichting zonder dat er verder onderzoek is gedaan. Het
procesrechtelijk beginsel van de onschuldpresumptie zoals geformuleerd in het EVRM is ernstig geschonden.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager is mede afgezonderd ter bescherming van hemzelf. Op het moment van de afzondering had de inrichting al besloten dat klager
zou worden voorgedragen voor overplaatsing naar een andere kliniek. Er was echter nog veel ruis. De inrichting heeft besloten tot afzondering om incidenten zoals vóór zijn overplaatsing te voorkomen. De inrichting heeft van verschillende medepatiënten
gehoord dat klager betrokken was bij drugshandel in de inrichting. Met name tijdens zijn afwezigheid wegens verblijf in het Pieter Baan Centrum verklaarden medepatiënten heel concreet hierover. Er bleek een lijstje te zijn waarop stond wanneer wat
binnenkomt, wie wat doet en hoe de betaling ging. Klager zou de opdrachtgever zijn geweest. Uit deze verhalen van medepatiënten bleek klagers concrete betrokkenheid. Het waren medepatiënten van klagers eigen afdeling en van de aanpalende afdeling die
verklaringen over hem aflegden. De inrichting wilde discussies tussen patiënten voorkomen over onderlinge geldschulden. Het zou daarbij kunnen gaan om bedragen tot € 1000,=. De veiligheid van klager zelf was in het geding. De orde en veiligheid in de
inrichting zijn ermee gediend dat dergelijke discussies worden voorkomen. Ook wilde men voorkomen dat er nieuwe beschuldigingen over drugshandel in de inrichting zouden ontstaan. De inrichting wilde klager echter niet continu tot zijn overplaatsing
naar
een andere inrichting op een kamerplaatsing houden en dus is op een gegeven moment besloten hem intern over te plaatsen naar een andere, relatief ver van klagers oorspronkelijke afdeling gelegen, afdeling met ander personeel en andere verpleegden. Een
minder verstrekkende maatregel zoals afdelingsarrest zou niet effectief geweest zijn, omdat klager dan nog steeds op zijn afdeling zou verblijven, terwijl daar nu juist sprake was van ruis. De inrichting herkent zich niet in het door de raadsman van
klager geschetste beeld dat de inrichting klager ernstig heeft geschaad en benadeeld. Het zijn de patiënten zelf die zich door zich met drugs(handel) in te laten zichzelf beschadigen en benadelen.

3. De beoordeling
De beroepscommissie wijst het verzoek van de raadsman om aanhouding van de behandeling van het beroep af. Klager en zijn raadsman zijn in de gelegenheid gesteld te reageren op het van het verhandelde ter zitting opgemaakte verslag. Klager en zijn
raadsman hebben hun reactie naar de beroepscommissie gestuurd. De beroepscommissie acht zich daarmee voldoende voorgelicht om het beroep af te doen.

Op grond van artikel 34, eerste lid in verbinding met artikel 32, eerste lid, van de Bvt kan het hoofd van de inrichting een verpleegde afzonderen, indien dit noodzakelijk is met het oog op – onder meer – de orde en veiligheid in de inrichting. Op
grond
van het vierde lid van voornoemd artikel 34 van de Bvt kan het hoofd van de inrichting de afzondering telkens, met schriftelijke machtiging van de Minister van Veiligheid en Justitie, met ten hoogste vier weken verlengen.
Op grond van artikel 54, eerste lid in verbinding met artikel 53, eerste lid, onder b, van de Bvt ontvangt de verpleegde van de beslissing tot afzondering een schriftelijke en met redenen omklede mededeling. De strekking van deze schriftelijke
mededelingsplicht is de verpleegde te informeren over de achtergronden en motieven van de beslissing. Zeker ten aanzien van ingrijpende beslissingen zoals de onderhavige is het vanuit het oogpunt van de rechtsbescherming van de verpleegde van belang,
dat de schriftelijke mededeling een voor de verpleegde kenbare en deugdelijke motivering bevat.
In de bestreden beslissing van 5 maart 2013 ontbreekt een inhoudelijke afweging. Een verwijzing naar eerdere beslissingen wordt niet expliciet gemaakt. Overigens wordt ook in de eerdere beslissingen geen duidelijke opsomming van de feiten gegeven noch
wordt vermeld wat de resultaten zijn van het door de inrichting verrichte onderzoek. Het hoofd van de inrichting stelt enkel dat omtrent klager sprake is van ‘ruis’ in relatie tot drugs en geld. Pas in de beklag- en beroepsprocedure en met name door de
ter zitting van de beroepscommissie namens het hoofd van de inrichting gegeven toelichting, wordt duidelijk welke concrete feiten aan de afzonderingsmaatregel ten grondslag hebben gelegen, alsmede hoe deze feiten kunnen worden gerelateerd aan de orde
en
veiligheid in de inrichting. Een dergelijke toelichting had naar het oordeel van de beroepscommissie opgenomen dienen te worden in de bestreden beslissing. Mitsdien is de beroepscommissie van oordeel dat het beroep wegens schending van een
vormvoorschrift gegrond moet worden verklaard.
Inhoudelijk overweegt de beroepscommissie dat er voor het hoofd van de inrichting voldoende aanleiding was klager af te zonderen, gelet op de verklaringen van medepatiënten over klagers betrokkenheid bij de handel in drugs. Deze afzondering had mede
tot
doel klager te beschermen. De handel in drugs in de inrichting gaat gepaard met geldstromen, die een ondermijnend effect kunnen hebben op de orde en veiligheid in de inrichting. Tegen deze achtergrond heeft het hoofd van de inrichting in redelijkheid
kunnen afgaan op de vorenbedoelde verklaringen van medepatiënten en doet het er niet toe dat bij klager zelf geen drugs zijn aangetroffen. De beslissing tot verlenging van de eerder opgelegde maatregel van afzondering kan derhalve bij afweging van alle
in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

In verband met de gegrondverklaring van het beroep, zijn er termen aanwezig aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Het hoofd van de inrichting is in de gelegenheid gesteld zijn standpunt hieromtrent te bepalen. De beroepscommissie stelt deze vast
op € 10,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt de aan klager toekomende tegemoetkoming op € 10,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. G.L.M. Urbanus, voorzitter, prof. dr. H.J.C. van Marle en mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 2 juli 2014

secretaris voorzitter

Naar boven