nummer: 13/3108/TB-herziening
betreft: [klager] datum: 27 juni 2014
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.R. Ytsma, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een beslissing van 27 september 2013 van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Ter zitting van de beroepscommissie van 9 april 2014, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadslieden mr. A.R. Ytsma en mr.T.P. Klaasen, en namens de Staatssecretaris [...],
werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Veiligheid en Justitie.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft beslist klager te plaatsen in een longstayvoorziening (met een hoog individueel beveiligingsniveau) van FPC Pompestichting (de Pompestichting).
2. De feiten
Klager is bij uitspraak van de rechtbank te Leuven van 2 oktober 2001 de maatregel van internering opgelegd. Op 11 juli 2002 is hij ontvlucht uit de gevangenis te Leuven. Op 12 juli 2002 heeft klager zich gemeld bij de politie in Heerlen.
Bij uitspraak van 12 februari 2003 heeft de rechtbank Maastricht in het kader van een WOTS-procedure de tenuitvoerlegging van de uitspraak van de rechtbank van Eerste Aanleg te Leuven van 2 oktober 2001 toelaatbaar geacht en de maatregel van
internering omgezet in tbs met dwangverpleging. Bij arrest van 30 september 2003 heeft de Hoge Raad klagers beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 12 februari 2003 verworpen. De Staatssecretaris heeft op 26 maart 2004
beslist klager te plaatsen in de Pompestichting. Op 4 december 2006 heeft de Staatssecretaris beslist klager over te plaatsen naar FPC Oostvaarderskliniek (de Oostvaarderskliniek) te Almere.
Bij beslissing van 24 juli 2009 is klager overgeplaatst naar FPC De Rooyse Wissel (De Rooyse Wissel). Deze inrichting heeft klager op 10 november 2011 aangemeld voor plaatsing in een longstayvoorziening. Bij advies van 2 september 2013 heeft de
Landelijke Adviescommissie Plaatsing (LAP) overwogen dat de kliniek ten aanzien van klager in alle redelijkheid tot de longstayindicatie heeft kunnen komen. De Staatssecretaris heeft op 27 september 2013 beslist klager in een longstayvoorziening van de
Pompestichting met een hoog individueel beveiligingsniveau te plaatsen. Klager is op 30 september 2013 geplaatst in genoemde longstayvoorziening.
Klagers beroep is eerst op de zitting van de beroepscommissie van 17 december 2013 behandeld. Op 17 februari 2014 heeft de beroepscommissie het beroep onder nummer 13/3108/TB ongegrond verklaard.
3. Het verzoek tot hernieuwde behandeling van het beroep
Bij brief van 21 februari 2014 heeft klagers raadsman verzocht de behandeling van het beroep 13/3108/TB over te doen, omdat er te veel gebreken kleven aan de gevolgde procedure.
Volgens de raadsman heeft de beroepscommissie de inhoud van de verlengingsbeslissing van de rechtbank Limburg van 29 januari 2014 mede ten grondslag gelegd aan haar beslissing, terwijl klager zijn visie daarop niet heeft kunnen geven. Verder is de
beslissing van de beroepscommissie mede genomen door twee leden die niet ter zitting aanwezig waren. Daarnaast is volgens de raadsman (achteraf gezien) de indruk gewekt dat een van de leden van de beroepscommissie, van wie ter zitting op verzoek van
klager is besloten dat hij niet zou meewerken aan de beslissing, toch invloed op de besluitvorming van de beroepscommissie heeft kunnen uitoefenen doordat hij aanwezig is gebleven gedurende de gehele mondelinge behandeling.
Bij brief van 3 maart 2014 heeft de algemeen secretaris van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) namens de voorzitter van de RSJ aan de raadsman meegedeeld dat er navraag is gedaan naar de gang van zaken. In de brief wordt
ingegaan op de bezwaren en wordt meegedeeld dat de behandeling van het beroep zal worden heropend en dat de zaak opnieuw zal worden behandeld op een zitting van een beroepscommissie in een andere samenstelling.
Namens de Staatssecretaris is tijdens de mondelinge behandeling van 9 april 2014 ten aanzien van het verzoek om hernieuwde behandeling van het beroep onder meer gesteld dat er voor een herziening van een beslissing van de beroepscommissie geen
wettelijke grondslag bestaat. Bovendien is geen sprake van nieuwe feiten, waardoor er ook geen inhoudelijke grond voor herziening van de gegeven beslissing is.
De beroepscommissie stelt voorop dat er geen wettelijke regeling bestaat voor herziening van uitspraken van de beroepscommissie. In het onderhavige geval is er echter naar het oordeel van de beroepscommissie sprake van bijzondere omstandigheden.
Vaststaat dat de beroepscommissie haar beslissing mede heeft gebaseerd op stukken waarop partijen geen commentaar hebben kunnen geven. Dat gegeven, gezien in samenhang met de indruk die de door de raadsman beschreven gang van zaken heeft gewekt, geeft
de beroepscommissie aanleiding de genomen beslissing in te trekken en de behandeling van het beroep te heropenen.
Gezien het voorgaande zal de beroepscommissie de uitspraak 13/3108/TB intrekken. Zij zal het beroep opnieuw beoordelen.
4. De standpunten
De raadsman, mr. T.P. Klaasen heeft het beroep als volgt toegelicht, verkort en zakelijk weergegeven.
Psychiater de J. komt tot de conclusie dat geen sprake is van een narcistische persoonlijkheidsstoornis door alle criteria feitelijk tegen het licht te houden. Er wordt voldaan aan twee in plaats van vijf van de negen criteria en die twee criteria zijn
ook nog eens cultureel gerelateerd. Psycholoog A. is de enige externe deskundige geweest die klager uitgebreid heeft getest. Hij constateert dat er geen persoonlijkheidsstoornis aanwezig is. Psychiater O. constateert een milde vorm van narcisme en
adviseert om klager zo spoedig mogelijk te resocialiseren. De diagnostiek staat niet onomstotelijk
vast. Klager mag niet geplaatst worden in de longstay en zeker niet waar hij steeds de bereidheid heeft gehad mee te willen werken, zoals hij in de Pompestichting en de Oostvaarderskliniek ook daadwerkelijk heeft gedaan. In De Rooyse Wissel heeft hij
bij herhaling aan zijn behandelaar aangegeven mee te willen werken en gevraagd waaraan hij zou moeten werken. Klager kreeg daar geen inhoudelijk antwoord op (dat gesprek is opgenomen). Het is onjuist dat klager niet aan zijn behandeling zou willen
meewerken.
Op dit moment is er geen relatie met een vrouw en de kans op recidive is derhalve thans in een klinische setting laag. Binnen de longstay is geen verandering te verwachten en dit is een doodlopende weg. De PCL-R-score is opgesteld vanuit een onjuist
feitelijk beeld na een moeilijke periode waarbij de kliniek zeker niet vrijuit gaat. Bij de klinische en toekomstige score is opvallend dat deze ineens hoog zou zijn. In de Oostvaarderskliniek is het verloftraject ingezet en werd gesproken over
voorwaardelijke beëindiging. Dat geeft aan dat er in die kliniek anders werd gedacht over de risicotaxatie. Het verhogen van de PCL-R wordt door latere opeenvolgende rapporteurs overgenomen.
De raadsman, mr. A.R. Ytsma, heeft daaraan het volgende toegevoegd. Er wordt niet voldaan aan het instroomcriterium voor plaatsing in de longstay, dat inhoudt dat de tbs-gestelde ‘conform ‘state of the art’ alle behandelmogelijkheden heeft ondergaan,
bij voorkeur in twee behandelsettingen, zonder dat dit heeft geleid tot een substantiële vermindering van het delictgevaar’.
In de eerste plaats is het strafdossier nooit in De Rooyse Wissel geweest en ook niet in andere klinieken waar klager is behandeld. Als het strafdossier niet aanwezig is geweest dan is de kliniek niet zorgvuldig bezig geweest met behandelen. Zonder de
aanwezigheid van dat dossier heeft klager geen eerlijke kans gehad. De raadsman verwijst naar een uitspraak van de Raad van State in APK-zaken (26 februari 2014). Als niet alle noodzakelijke stappen in het behandelproces zijn genomen of noodzakelijke
stukken zijn gebruikt moet een verzoek tot longstayplaatsing worden afgewezen
Het delictgevaar is ondanks afwezigheid van behandeling in De Rooyse Wissel niet toegenomen. De Oostvaarderskliniek wilde klagers tbs voorwaardelijk beëindigen. Dat gebeurt niet als er onmiddellijk gevaar dreigt. Het risico zit alleen in de relatie met
vrouwen. De raadsman verwijst naar blz. 13 van het rapport van psychiater O. over het delictgevaar op de middellange en lange termijn. Vanwege de afwezigheid van acuut gevaar behoeft klager niet in de zwaarst beveiligde kliniek te verblijven. Klager
maakt bezwaar tegen het gekozen beveiligingsniveau.
Het hoofd behandeling V. was niet BIG-geregistreerd als GZ-psycholoog, klinisch psycholoog of psychiater en in die periode is de basis gelegd voor de aanvraag van de longstay. Zij gaf als hoofd behandeling leiding aan een team van sociotherapie en was
verantwoordelijk voor de behandeling. Zij heeft medewerkers in strijd met de waarheid laten verklaren dat klager bedreigend was overgekomen. Zij heeft ook het verlengingsadvies ondertekend. Ten aanzien van de BIG-registratie refereert de raadsman zich
aan het oordeel van de beroepscommissie.
Voorts wordt verwezen naar de brief van de raadsman aan de LAP van 7 mei 2013. De behandelaar J. van De Rooyse Wissel heeft klager een behandeling aangeboden, terwijl de longstay al maanden eerder was aangevraagd. Klager heeft dit gesprek opgenomen. Op
de vraag of de behandeling er ook toe leidt dat klager geresocialiseerd wordt, geeft de behandelaar J. in dit gesprek geen antwoord en evenmin wordt uitgelegd waar de behandeling toe dient. Klager wil graag in gesprek komen met een kliniek, bij
voorkeur
de Van der Hoevenkliniek, die met hem gaat bespreken op welk praktisch niveau er (gedrags)problemen liggen. Klager wil heel graag vooruit. Het ligt op de weg van de kliniek hem uit te leggen wat zij bij hem concreet ziet in gedragsproblemen. De
rechtbank Limburg heeft op bladzijde 7 van haar beslissing aangegeven dat kritiek op de klinieken mogelijk is. Er was een mis match tussen hem en De Rooyse Wissel en dat hoeft klager niet te bekopen met de longstay.
Klager heeft in de longstay over zijn behandeling nagedacht. Hij zou nu open kaart spelen naar de inrichting, ook als hij een vrouw zou ontmoeten. Klager wil graag naar buiten en werken en een vertrouwenspersoon kan hem door middel van gesprekken
begeleiden. Klager wil graag laten zien dat de deskundigen het bij het verkeerde eind hebben en hij wil meewerken aan de behandeling. Hij wil niet meer geplaatst worden in De Rooyse Wissel.
Klager is uit België gevlucht en via de Wet Overdracht Tenuitvoerlegging Strafvonnissen (WOTS) was er geen andere mogelijkheid dan oplegging van een tbs-maatregel. Volgens klager zou een gevangenisstraf toen een rechtvaardige straf zijn geweest.
Klager verzoekt het beroep gegrond te verklaren en de beslissing te vernietigen. Aan klager dient een tegemoetkoming te worden toegekend voor de periode gedurende welke hij in de verkeerde kliniek heeft verbleven.
Klager heeft zelf verklaard dat hij van mening is dat hij niet in een tbs-kliniek thuishoort.
Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
De Staatssecretaris verwijst naar het in de eerste beroepsprocedure ingenomen standpunt. De conclusies van de verschillende deskundigen die door de rechtbank Limburg zijn gehoord verschillen niet wezenlijk van elkaar als het gaat om klagers
delictgevaarlijkheid. Klager wordt nog steeds gezien als delictgevaarlijk. Voorts is hij, blijkens hetgeen ter zitting van de rechtbank Limburg naar voren is gekomen, niet gemotiveerd gebleken om een behandeling aan te gaan. Klager blijft bij zijn
standpunt dat er geen sprake is van een stoornis dan wel dat er sprake is van een andersluidende diagnose. Deze stellingen worden echter niet ondersteund door het merendeel van de ter zitting gehoorde deskundigen. Hetgeen naar voren is gebracht tijdens
de vorige zitting van de beroepscommissie en in het verweerschrift van 28 oktober 2013 rechtvaardigt nog steeds de beslissing tot klagers plaatsing in een longstayvoorziening. Het advies van de rechtbank Limburg om vanuit de huidige longstayvoorziening
te bezien of er een begin gemaakt kan worden met de uiteindelijke resocialisatie van klager wordt onderschreven. Hierbij is wel essentieel dat klager zijn medewerking verleent en niet blijft volharden in zijn standpunt dat behandeling niet noodzakelijk
is.
In de Oostvaarderskliniek was geen strafdossier aanwezig en er is toen wel een resocialisatietraject opgestart. In het Pieter Baan centrum (PBC) was het strafdossier wel aanwezig. Gezien de eerdere ontvluchting uit detentie (in België), het ontbreken
van enige vorm van ziekte-inzicht en probleembesef en het bestaande ontwrichtend gedrag op verschillende behandelafdelingen is klager geplaatst in een longstayvoorziening met een hoog beveiligingsniveau.
Uit de stukken blijkt dat de longstayaanvraag van 10 november 2011 is ondertekend door hoofd behandeling T. en voormalig plaatsvervangend hoofd inrichting K. Beiden zijn BIG-geregistreerd en formeel eindverantwoordelijk voor de longstayaanvraag. Tot 1
januari 2014 was voor het mogen uitoefenen van de functie van hoofd behandeling geen BIG-registratie vereist. V. was opgeleid tot seksuoloog en criminoloog en ook daarvoor was destijds geen BIG-registratie noodzakelijk. Het feit dat de situatie na 1
januari 2014 anders is, zoals blijkt uit de door de raadsman overgelegde advertentietekst voor de werving van nieuwe hoofden behandeling voor De Rooyse Wissel, maakt niet dat met terugwerkende kracht kan worden geconcludeerd dat alle niet
BIG-geregistreerde hoofden behandeling niet bevoegd zouden zijn geweest.
Daarbij komt dat dergelijke zwaarwegende beslissingen niet lichtvaardig worden genomen, maar tot stand komen middels multidisciplinair overleg en daarna nog uitgebreid getoetst worden door onafhankelijke (BIG-geregistreerde) professionals en door de
LAP.
5. De beoordeling
Bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden dient de Staatssecretaris, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de tbs-gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de tbs-gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.
Volgens het door de Staatssecretaris gevolgde longstaybeleid komt een ter beschikking gestelde, met inachtneming van de voornoemde eisen van artikel 11, tweede lid, van de Bvt, in aanmerking voor plaatsing in een longstayvoorziening, indien
a) er blijkens recente risicotaxatie risico bestaat dat hij een ernstig delict pleegt en het risico voor fysieke schade van anderen zodanig groot is dat de maatschappij daartegen moet worden beschermd,
b) beveiliging naast eventuele zorg nodig is om te voorkomen dat hij tot onder a) bedoeld ernstig delict komt,
c) het delictrisico niet zodanig is afgenomen dan wel beheersbaar is geworden dat hij buiten de onder b) bedoelde vormen van beveiliging en toezicht kan,
d) hij conform ‘state of the art’ alle behandelmogelijkheden heeft ondergaan, bij voorkeur in twee behandelsettingen, zonder dat dit heeft geleid tot een substantiële vermindering van het delictgevaar, en
e) er geen mogelijkheid is tot plaatsing in de Geestelijke Gezondheidszorg vanwege het vereiste hoge beveiligingsniveau.
Op verzoek van klager en zijn raadsman zijn contra-expertises uitgebracht door psycholoog A. en psychiater De J. Blijkens de beslissing van de rechtbank Limburg van 29 januari 2014 zijn op verzoek van klager de deskundigen O., M., C. en A. door de
rechtbank ter zitting gehoord. Psycholoog A. heeft daarbij verklaard dat forensische deskundigen zijns inziens te snel en te vaak tot de conclusie komen dat sprake is van een persoonlijkheidsstoornis en dat bij klager de desbetreffende
persoonlijkheidskenmerken niet zodanig prominent en significant aanwezig zijn dat van een persoonlijkheidsstoornis kan worden gesproken. Uit de behandeling in raadkamer van genoemde rechtbank is gebleken dat deze visie door de overige gehoorde
forensische gedragsdeskundigen niet wordt gedeeld.
In de beslissing van 29 januari 2014 heeft de rechtbank Limburg geconcludeerd dat klager aan een narcistische persoonlijkheidsstoornis lijdt. Dat oordeel is voor de beroepscommissie uitgangspunt. Daarop stuit het betoog van mr. Klaasen met betrekking
tot de diagnostiek af.
Uit de rapportages van psychiater M. en psycholoog C. blijkt dat zij bij hun onderzoek de beschikking hebben gehad over het Belgische strafdossier. Voorts blijkt uit de stukken dat dit strafdossier in het PBC aanwezig is geweest. Blijkens het
proces-verbaal van de op 15 januari 2014 gehouden behandeling in raadkamer van de rechtbank Limburg heeft behandelcoördinator G. van de Pompestichting onder meer het volgende verklaard (blz 8): “Het is niet zo dat, als het strafdossier ontbreekt, een
tbs-behandeling geen zin heeft. (-) Een aantal stukken uit het tbs-dossier laten het delict toch ook wel zien, omdat bij het opstellen van de desbetreffende rapporten het strafdossier wel betrokken is geweest.” De beroepscommissie overweegt dat een
goede delict-analyse kan worden opgesteld zonder behulp van het strafdossier van de desbetreffende patiënt. In de praktijk worden in Forensische Psychiatrische Klinieken (FPK) en Forensisch Psychiatrische Afdelingen (FPA), die geen tbs-inrichtingen
zijn, risico-taxaties opgesteld zonder dat die inrichtingen over een strafdossier beschikken. Naar het oordeel van de beroepscommissie staat het ontbreken van een strafdossier een goede behandeling niet in de weg. Wat dit betreft volgt de
beroepscommissie de stellingen van mr. Ytsma niet.
Tot 1 januari 2014 was voor de functie van het hoofd behandeling een BIG-registratie niet noodzakelijk. Behandelaar V. was opgeleid tot seksuoloog en criminoloog. Deze hoedanigheden worden niet genoemd in artikel 3 van de Wet BIG, zodat registratie
voor
deze hoedanigheden niet mogelijk is.
De uitgebrachte rapportages en adviezen omtrent klagers diagnose, behandelbaarheid en delictgevaarlijkheid waaronder de aanmelding voor de longstayplaatsing van 10 november 2011, het advies van de LAP van 2 september 2013, alsmede de op 4 en 6 december
2012 uitgebrachte zesjaarsverlengingsrapportage zijn naar het oordeel van de beroepscommissie voldoende zorgvuldig tot stand gekomen en kunnen betrokken worden bij de vraag naar de noodzaak om klager te doen verblijven in een longstayvoorziening.
De LAP heeft in haar advies van 2 september 2013 het volgende gesteld:
“Naar verwachting zal de onveranderde persoonlijkheidspathalogie die de delictdynamiek herbergt, zich, zeker bij het langduriger ontbreken van begeleiding en toezicht van de kliniek als betrokkene weer contact en relaties aan kan gaan met vrouwen,
toenemend gaan manifesteren met als gevolg toenemend delictgevaar. Het hervatten van een resocialisatietraject acht de commissie gelet op het grensoverschrijdende en delictgerelateerde gedrag van betrokkene in het verleden thans geen reële optie.
De commissie ziet derhalve geen andere mogelijkheid dan te adviseren om betrokkene op een longstayafdeling te plaatsen. Wellicht kan een toenemende lijdensdruk er op termijn alsnog toe leiden dat betrokkene zich gaat openstellen voor een meer
intrinsieke behandeling van zijn persoonlijkheidspathalogie”.
De Staatssecretaris heeft gelet op de hierboven genoemde rapportages en adviezen er in redelijkheid van uit mogen gaan dat voortzetting van klagers verblijf op een behandelafdeling in De Rooyse Wissel niet langer aan het doel daarvan beantwoordde, dat
klager aan alle criteria voor plaatsing op een longstayafdeling voldoet, inclusief het vereiste dat er sprake moet zijn geweest van een ‘state of the art’ behandeling, en dat derhalve een longstayvoorziening vooralsnog als de meest aangewezen plaats
voor tenuitvoerlegging van de tbs moet worden aangemerkt. Voor de aannemelijkheid van klagers stelling dat hem in De Rooyse Wissel niet op de juiste wijze behandeling is aangeboden en dat zijn delictgevaarlijkheid wordt overdreven, wordt geen grond
gevonden in de stukken die door de Staatssecretaris in het kader van de onderhavige procedure zijn ingebracht. Verder is in aanmerking genomen dat ook in een longstayvoorziening wordt bezien of enige vorm van behandeling tot de mogelijkheden kan gaan
behoren en dat het behandelteam in voorkomende gevallen kan besluiten de Staatssecretaris te verzoeken een patiënt over te plaatsen naar een reguliere behandelinrichting. Daarnaast zal op grond van het Beleidskader longstay forensische zorg
driejaarlijks de noodzaak van voortgezet verblijf in een longstayvoorziening worden getoetst.
Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen kan de beslissing klager in een longstayvoorziening van de Pompestichting te plaatsen, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep
zal
derhalve in zoverre ongegrond worden verklaard.
De LAP heeft het individuele beveiligingsniveau als gemiddeld tot hoog ingeschat.
De beroepscommissie is van oordeel dat uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting onvoldoende kan worden afgeleid dat er ten aanzien van klager een hoog individueel beveiligingsniveau is geïndiceerd. De beslissing van de Staatssecretaris
van 27 september 2013, voor zover het individuele beveiligingsniveau daarbij werd vastgesteld op hoog, kan derhalve wegens een motiveringsgebrek niet in stand blijven. Het beroep zal in zoverre gegrond worden verklaard.
Nu de bestreden beslissing ten aanzien van het vastgestelde individuele beveiligingsniveau dient te worden vernietigd zal de beroepscommissie met toepassing van het bepaalde in artikel 66, derde lid, onder a van de Bvt in verbinding met artikel 69,
vijfde lid van de Bvt de Staatssecretaris opdragen binnen uiterlijk een maand na ontvangst van en met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen.
6. De uitspraak
De beroepscommissie trekt de uitspraak 13/3108/TB in en beslist opnieuw.
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van klagers plaatsing in een longstayvoorziening ongegrond en het beroep ten aanzien van het individuele beveiligingsniveau gegrond.
Zij vernietigt in zoverre de bestreden beslissing en draagt de Staatssecretaris op binnen uiterlijk een maand na ontvangst van en met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. G.L.M. Urbanus, voorzitter, prof. Dr. W.J. Schudel en drs. J.E. Wouda, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 27 juni 2014.
secretaris voorzitter