Nummer : 14/1337/SGA (eindbeslissing)
Betreft : [verzoeker] datum: 6 mei 2014
De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van
[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard.
Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde locatie van 2 mei 2014, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van
opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, met verwijdering van de televisie, voor de duur van drie dagen, ingaande op 2 mei 2014 om 13.35 uur en eindigende op 5 mei 2014 om 13.35 uur, wegens een positieve uitslag bij een urinecontrole
op gebruik van THC (onderdeel a) en tevens van de beslissing van de directeur van voormelde locatie van 2 mei 2014, inhoudende terugplaatsing naar het basisprogramma (degradatie) wegens het vertonen van dit kan beter gedrag (oranje) of ongewenst gedrag
(rood) (onderdeel b.).
De behandeling van het schorsingsverzoek is eerder, bij beslissing van 24 april 2014, aangehouden in afwachting van de beslissing van de directeur naar aanleiding van de uitslag van het bevestigingsonderzoek.
1. De beoordeling
De voorzitter heeft de behandeling van het schorsingsverzoek eerder, bij zijn beslissing van 24 april 2014, aangehouden tot het moment dat de directeur definitief zou hebben beslist omtrent de uitslag van de urinecontrole. Daarbij heeft de voorzitter
de directeur verzocht om hem, zodra over de tenuitvoerlegging van die beslissing zou zijn beslist, per ommegaande daarover te berichten.
Uit de nadere inlichtingen van de directeur komt naar voren dat de directeur op 2 mei 2014 aan verzoeker wegens een positieve urinecontrole op THC een disciplinaire straf heeft opgelegd, waarvan
de tenuitvoerlegging op 5 mei 2014 om 13.35 uur is geëindigd.
Nu de beslissing tot oplegging van de bestreden disciplinaire straf niet meer ten uitvoer wordt gelegd, zal het verzoek in zoverre niet meer tot het door verzoeker beoogde resultaat kunnen leiden. Verzoeker heeft daarom geen belang meer bij een
toewijzing van het verzoek zodat dit onderdeel van het verzoek daarom moet worden afgewezen.
Ten aanzien van de degradatie overweegt de voorzitter dat voorop moet worden gesteld dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling
en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing tot degradatie waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of
onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.
De beslissing van de directeur is als volgt gemotiveerd: “Op grond van het toetsingskader ‘stimuleren en ontmoedigen’ is uw gedrag en motivatie beoordeeld als dit-kan-beter-gedrag (oranje) of ongewenst gedrag (rood). Daarmee voldoet u niet (meer)
aan de normen die zijn vastgelegd om in aanmerking te komen voor een verblijf in het plusprogramma. Ik verwijs hiervoor naar: Positief UC op THC. Voor inhoudelijke informatie verwijs ik u naar uw mentor en het beoordelingsformulier dat onderdeel
uitmaakt van uw detentie- en re-integratieplan.”
Uit de door directeur meegezonden beslissing tot oplegging van een disciplinaire straf op 2 mei 2014 wordt voldoende aannemelijk dat verzoeker op 2 mei 2014 is gesanctioneerd voor een positieve urinecontrole op THC. Verdere gegevens heeft de
directeur
niet overgelegd.
Uit de beslissing tot terugplaatsing blijkt zonder meer niet of verzoeker is teruggeplaatst omdat sprake is van “dit kan beter-gedrag (oranje)” of van “ongewenst gedrag (rood)”. Daarmee is deze beslissing naar het voorlopig oordeel van de voorzitter
onvoldoende duidelijk en daarmee ontoereikend gemotiveerd. Dit levert naar het oordeel van de voorzitter een grond op voor toewijzing van dit deel van het verzoek.
2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe voor zover dit betrekking heeft op onderdeel b en schorst de beslissing van de directeur dienaangaande met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben beslist.
Wijst het verzoek voor het overige af.
Aldus gedaan door mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 6 mei 2014.
secretaris voorzitter