Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/1449/SGA, 2 mei 2014, schorsing
Uitspraakdatum:02-05-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 14/1449/SGA
Betreft : [klager] datum: 2 mei 2014

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie Ooyerhoek Zutphen.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde locatie van 23 april 2014, inhoudende terugplaatsing per 1 mei 2014 vanuit het
plusprogramma naar het basisprogramma.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 26 april 2014 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 1 mei 2014.

1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

De beslissing van de directeur is als volgt gemotiveerd: “Op grond van het toetsingskader ‘stimuleren en ontmoedigen’ is uw gedrag en motivatie beoordeeld als dit-kan-beter-gedrag (oranje) of ongewenst gedrag (rood). Daarmee voldoet u niet (meer) aan
de
normen die zijn vastgelegd om in aanmerking te komen voor een verblijf in het plusprogramma. Ik verwijs hiervoor naar de recente disciplinaire straf van plaatsing in een strafcel voor de duur van vijf dagen voor het gebruik van overmatig alcohol
tijdens
detentie. Voor inhoudelijke informatie verwijs ik u naar uw mentor en het beoordelingsformulier dat onderdeel uitmaakt van uw detentie- en re-integratieplan”.

De directeur schrijft in zijn reactie op het schorsingsverzoek: “Op grond van het toetsingskader ‘stimuleren en ontmoedigen’ is het gedrag en motivatie van verzoeker beoordeeld en is vastgesteld dat hij niet aan de normen voldoet voor een verblijf in
het plusprogramma. Reden hiervoor is een recente plaatsing van hem in een strafcel vanwege overmatig drankgebruik tijdens detentie”.

Uit de door directeur bij zijn inlichtingen meegezonden beslissing tot oplegging van een disciplinaire straf op 14 januari 2014 wordt voldoende aannemelijk dat verzoeker op 14 januari 2014 is gesanctioneerd voor het gebruik van overmatig alcohol
tijdens
verlof.

Verdere gegevens zijn door de directeur niet overgelegd.

Verzoeker heeft aangegeven dat hij het niet eens is met de terugplaatsing naar het basisprogramma omdat hij tijdens zijn detentie “nooit eerder iets heeft gehad”. De directeur heeft dit laatste niet weersproken.

Uit de beslissing tot terugplaatsing blijkt zonder meer niet of verzoeker is teruggeplaatst omdat sprake is van “dit kan beter-gedrag (oranje)” of van “ongewenst gedrag (rood)”. Daarmee is beslissing naar het voorlopig oordeel van de voorzitter
onvoldoende duidelijk en daarmee ontoereikend gemotiveerd. Dit levert naar het oordeel van de voorzitter een grond op voor toewijzing van het verzoek.

Daarenboven geldt nog dat indien en voor zover de directeur heeft bedoeld verzoeker terug te plaatsen uitsluitend op grond van het alcoholgebruik waarvoor verzoeker is bestraft, die bestraffing dateert van 14 januari 2014 en dus van voor het
inwerkingtreden van de wijziging van de Regeling Spog per 1 maart 2014. Verzoeker is per 1 maart 2014 is geplaatst in een plusregime. Blijkbaar voldeed verzoeker aan de voorwaarden als genoemd in als genoemd in artikel II van de Regeling houdende
wijziging van de Regeling Spog in verband met de invoering van promoveren en degraderen van gedetineerden van 10 februari 2014 en vormde de eerdere bestraffing voor die plaatsing toen geen belemmering. Gelet daarop mocht de directeur - naar het
voorlopig oordeel van de voorzitter – verzoeker naar aanleiding van die bestraffing niet terugplaatsen in een basisprogramma.

Het verzoek zal daarom worden toegewezen.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderhavige beklag zal hebben beslist.

Aldus gedaan door mr. A. van Waarden, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr H.M.J.D. Maes, secretaris, op 2 mei 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven