nummer: 14/1531/GV
betreft: [klager] datum: 18 juni 2014
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S.J. Jansen, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 28 april 2014 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager, alsmede zijn raadsman, mr. S.J. Jansen om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft op 28 april 2014 klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.
2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager heeft in eerste instantie verschillende verlofadressen opgegeven waar telkens iets ‘mis’ mee zou zijn. Als laatste heeft klager het huidige verlofadres aangedragen en op dit adres is het verlof aangevraagd. Volgens de selectiefunctionaris is het
adres van 1999 tot 2011 bekend bij de politie vanwege diverse overtredingen. Het is niet duidelijk om wat voor overtredingen het gaat en of deze overtredingen zijn begaan door de persoon die op dit moment op het opgegeven verlofadres woonachtig is.
Volgens klager is er met het verlofadres en de daar woonachtige persoon niets mis en het verlof is ten onrechte afgewezen.
Verzocht wordt het beroep gegrond te verklaren en subsidiair om heldere criteria te formuleren waaraan een geschikt verlofadres voor klager moet voldoen.
Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager verblijft sinds 12 december 2011in het PPC van de locatie Scheveningen. Klager is veroordeeld wegens het plegen van een geweldsdelict. De politie te H. heeft aangegeven dat de slachtoffers van het delict binnen een straal van 10 kilometer van
het
door klager opgegeven verlofadres wonen en dit betekent een gerede kans op een ongewenste slachtofferconfrontatie tijdens verlof. Voorts is het verlofadres in het verleden veelvuldig in het Herkenningsdienstsysteem (HKS) van de politie terecht gekomen
wegens overtreding van de Opiumwet en de artikelen 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht (WvSr).
Klagers behandelaar heeft aangegeven dat klager toe is aan het opdoen van ervaringen buiten de inrichting. Gezien klagers inzet in de behandeling en het feit dat hij in staat moet worden geacht zich zonder problemen buiten staande te houden wordt
geadviseerd verlof te verlenen. Het MDO adviseert eveneens positief. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft positief geadviseerd, mits klager over een aanvaardbaar verlofadres beschikt waarvoor de politie zijn instemming heeft gegeven.
De vrijhedencommissie heeft op 23 april 2014 negatief geadviseerd nu de politie zich onthouden heeft van een advies over het verlofadres en niet is voldaan aan de eis van het OM. Mede gezien de ernst van de door klager gepleegde delicten kan
verlofverlening op dat adres niet aan de orde zijn en is er geen vertrouwen in een goed verloop van het verlof.
De selectiefunctionaris heeft het advies van de directeur overgenomen wegens het feit dat het verlofadres niet betrouwbaar is en te dicht ligt bij de adressen van de slachtoffers.
Bij beslissing van 20 mei 2014 is klager in staat gesteld maximaal vier uren met verlof te gaan. Dit verlof zal onder begeleiding van een mentor plaatsvinden.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie Scheveningen heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag van 23 april 2014.
Het OM heeft positief geadviseerd ten aanzien van detentiefasering, mits klager over een aanvaardbaar verlofadres beschikt, dat door de politie akkoord is bevonden.
De politie heeft aangegeven dat het verlofadres in het verleden veelvuldig in het Herkenningsdienstsysteem (HKS) van de politie terecht is gekomen wegens overtreding van de Opiumwet en de artikelen 310 en311 van het WvSr.
3. De beoordeling
Klager ondergaat thans een gevangenisstraf van 2190 dagen met aftrek wegens afpersing. Aansluitend dient hij een vervangende hechtenis op grond van de Wet Terwee en de Lex Mulder van in totaal 208 dagen te ondergaan. De wettelijk vroegst mogelijke
einddatum van zijn detentie valt op of omstreeks 15 april 2015.
Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.
Op grond van artikel 4, aanhef en onder j, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting wordt verlof geweigerd indien er sprake is van het ontbreken van een aanvaardbaar verlofadres.
De politie heeft aangegeven dat het verlofadres vanaf 1999 tot 2011 bekend is bij de politie vanwege overtredingen van de Opiumwet en de artikelen 301 en 311 van het WvSr en dat de slachtoffers van de geweldsdelicten binnen een straal van 10 km van dit
verlofadres wonen. Het OM heeft positief geadviseerd, mits klager over een aanvaardbaar verlofadres beschikt.
De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Uit het dossier blijkt dat klager niet beschikt over een aanvaardbaar
verlofadres. Derhalve kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4, aanhef onder g en j van de Regeling tijdelijk verlaten van de
inrichting,
niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
Ten overvloede merkt de beroepscommissie dat klager bij beslissing van 20 mei 2014 in staat is gesteld maximaal vier uren met verlof te gaan onder begeleiding van een mentor.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit U. van der Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. G.L.M. Urbanus, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 18 juni 2014.
secretaris voorzitter