Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/0557/GA, 11 juni 2014, beroep
Uitspraakdatum:11-06-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/557/GA

betreft: [klager] datum: 11 juni 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mevrouw mr. A.N. Slijters, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 17 februari 2014 van de beklagcommissie bij de locatie de Schie,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 22 april 2014, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klagers raadsvrouw mr. A.N. Slijters en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur in voornoemde locatie.
Klager is niet opgeroepen ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de beslissing waarbij aan klager toezichtsmaatregelen zijn opgelegd naar aanleiding van zijn plaatsing op de GVM-lijst, ingaande per 1 november 2013 en eindigend op 24 april 2014.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager is niet effectief gehoord voorafgaand aan de oplegging van de GVM-maatregelen. Hem is enkel medegedeeld dat hem bepaalde maatregelen werden
opgelegd. Per opgelegde maatregel hadden de noodzaak en de consequenties besproken moeten worden met klager. Daarnaast is onvoldoende onderbouwd waarom de opgelegde maatregelen noodzakelijk zijn. Er is nog nooit een incident met klager geweest in de
vijf jaar die hij inmiddels in voorarrest zit. Daarbij zijn door de directeur van de locatie de Schie meer maatregelen opgelegd dan door de directeur van de locatie de Marwei. Ook zijn meer maatregelen opgelegd aan klager dan aan zijn medeverdachten
terwijl de GRIP-informatie bij alle verdachten gelijk is. De GRIP-informatie over klager is in de afgelopen vijf jaar nog niet veranderd. Tot slot wordt namens klager verklaard dat de combinatie van opgelegde maatregelen onnodig belastend is.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De status van klager is in de locatie de Marwei aangepast van ‘verhoogd’ naar ‘hoog’ op basis van een helder GRIP-rapport. Op basis van dat rapport
is door de directeur een eigen belangenafweging gemaakt, waarbij het uitgangspunt is dat het geschetste risico beheersbaar moet blijven. Aan klager zijn vervolgens niet alle mogelijke maatregelen opgelegd. Zo mag klager wel deelnemen aan de arbeid op
de
arbeidszaal en ook mag hij zich onbegeleid door het gebouw begeven. De opgelegde toezichtsmaatregelen zijn dezelfde maatregelen als die waren opgelegd in de locatie de Marwei. Dat klager goed gedrag laat zien vermindert op zichzelf niet de dreiging als
door het GRIP vermeld. Dit goede gedrag wordt uiteraard wel meegewogen bij de op te leggen maatregelen. Het horen is inderdaad niet gegaan zoals het wellicht door de wetgever bedoeld is, maar er is wel zeer uitgebreid met klager gesproken over de
opgelegde maatregelen. Hetgeen klager tijdens gesprek heeft gezegd heeft de beslissing niet beïnvloed, waarbij ook meespeelde dat klager op dat moment nog maar 24 uur in de inrichting was geplaatst. De door de directeur gemaakte belangenafweging is
niet
op schrift gesteld.

3. De beoordeling
De directeur heeft een discretionaire bevoegdheid waar het betreft de oplegging van maatregelen aan gedetineerden die op de GVM-lijst zijn geplaatst. De belangenafweging die in het kader van deze discretionaire bevoegdheid plaatsvindt moet echter wel
toetsbaar en dus kenbaar zijn. Dat betekent dat de in dit kader gemaakte belangenafweging alsmede de inhoud van het horen van de gedetineerde op enigerlei wijze schriftelijk moet worden vastgelegd. De beslissing tot oplegging van de maatregelen moet
worden genomen op basis van de binnengekomen informatie van het GRIP, de visie van de directeur, maar ook naar aanleiding van de informatie die de gedetineerde zelf verstrekt. Het horen van de gedetineerde dient dus te geschieden ten behoeve van en
voorafgaand aan de door de directeur te maken belangenafweging. Nu in de onderhavige zaak van dit alles niets op schrift is gesteld is niet kenbaar wat er in het kader van het horen is aangevoerd en besproken. Evenmin is kenbaar op welke wijze de
verschillende belangen zijn gewogen en in hoeverre de visie van klager is betrokken bij de belangenafweging. Daardoor kan de beroepscommissie de bestreden beslissing niet inhoudelijk toetsen.
Om deze reden zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren. Zij zal de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Nu de bestreden beslissing inmiddels haar geldigheid per 24 april 2014 heeft verloren,
ziet de beroepscommissie geen aanleiding deze beslissing te vernietigen en de directeur op te dragen een nieuwe beslissing te nemen. Het spreekt voor zich dat de beroepscommissie aanneemt dat de directeur in het vervolg in voorkomende gevallen zal
beslissen met inachtneming van hetgeen in deze beslissing is overwogen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, mr. J.D. den Hartog en mr. L.M. Moerings, leden, in tegenwoordigheid van
mr. T. Nauta, secretaris, op 11 juni 2014

secretaris voorzitter

Naar boven