Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/1135/GA, 12 juni 2014, beroep
Uitspraakdatum:12-06-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/1135/GA

betreft: [klager] datum: 12 juni 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 26 maart 2014 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 23 mei 2014, gehouden in voornoemde p.i., zijn gehoord klager en [...], directeur van voornoemde p.i..

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a. een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel, wegens het beschadigen van een celraam, het beschadigen van overige celinventaris en verzet bij plaatsing in de strafcel;
b. de plaatsing van klager op de GVM-lijst.

De beklagrechter heeft het beklag vermeld onder a. ongegrond verklaard, doch heeft daarbij in aanmerking genomen dat klager niet verantwoordelijk is voor de beschadiging van het celraam en klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag vermeld onder
b. op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager heeft de cel(inventaris) gecontroleerd toen hij hierin geplaatst werd. Hij heeft ook het bureau gecontroleerd, maar dit sluit niet uit dat het
bureau
toch los zat. Klager denkt dat het bureau los heeft gezeten vanaf het moment dat hij geplaatst werd in de cel, maar dat hij dit over het hoofd heeft gezien. Voor wat betreft het verzet tijdens de plaatsing overhandigt klager een verslag van een eerder
incident in een andere inrichting waarin hij zich heeft verzet bij plaatsing in een strafcel. Uit vergelijking tussen de verslagen van dit eerdere incident en het onderhavige incident blijkt volgens klager dat hij zich bij het onderhavige incident niet
heeft verzet.

In het verslag van het eerdere incident was het verzet namelijk nauwkeurig beschreven. De gang van zaken was in het onderhavig geval als volgt. Klager was aan het bellen en hem werd in korte tijd drie keer gevraagd of hij wilde ophangen. Onderweg naar
de strafcel heeft hij enkele keren gevraagd waarom hij naar de strafcel moest. In de strafcel heeft klager een laatste keer gevraagd waarom hij daar geplaatst werd, terwijl hij al bezig was zijn t-shirt uit te trekken. Daarop heeft het personeel hem
aangevallen. Klager is direct op de grond gaan liggen. Het verzet heeft er in het onderhavige geval uit bestaan dat hij vroeg naar de redenen van zijn plaatsing in de strafcel.

De directeur heeft in beroep haar tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager wilde niet meewerken aan de plaatsing op de strafcel en de visitatie.

3. De beoordeling
Een gedetineerde is in beginsel verantwoordelijk voor de celinventaris. Nu de beklagrechter reeds heeft beslist dat klager voor de beschadiging van het raam niet verantwoordelijk is en klager daartegen geen beroep in heeft willen stellen, resteert
allereerst de vraag of klager voor de beschadiging van het bureau verantwoordelijk kan worden geacht. Voor wat betreft de beschadiging van het bureau is de beroepscommissie van oordeel dat klager hiervoor verantwoordelijk kan worden geacht. Met de
beklagrechter is de beroepscommissie van oordeel dat er geen aanwijzingen zijn dat het bureau bij ingebruikname van de cel door klager reeds beschadigd was. Met betrekking tot het verzet tijdens de plaatsing in de strafcel acht de beroepscommissie,
gelet op het verslag, aannemelijk dat klager zich heeft verzet.
De beroepscommissie ziet aanleiding de opgelegde straf te matigen. Daarbij is allereerst in aanmerking genomen dat klager niet verantwoordelijk is voor de beschadigingen aan het celraam. Daar komt bij dat blijkens het schriftelijk verslag het geweld
beperkt is gebleven tot in hoofdzaak passief gedrag. Klager wilde desgevraagd niet meewerken aan de visitatieprocedure. Daarom had kunnen worden volstaan met een straf van vier dagen opsluiting in een strafcel. Het beroep zal derhalve in zoverre
gegrond
worden verklaard en de uitspraak van de beklagrechter zal worden vernietigd. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, ziet de beroepscommissie aanleiding klager een tegemoetkoming toe te kennen. Zij bepaalt de
hoogte van de tegemoetkoming op € 30,=.

Ten aanzien van het beklag onder b. overweegt de beroepscommissie dat hetgeen in beroep is aangevoerd niet kan leiden tot een andere beslissing dan die van de beklagrechter. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de
beklagrechter zal in zoverre worden bevestigd.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep voor wat betreft het beklag onder a. gegrond en vernietigt de uitspraak van de beklagrechter met uitzondering van de vaststelling dat klager het celraam niet heeft beschadigd. Zij bepaalt dat aan klager een
tegemoetkoming toekomt van € 30,=.
De beroepscommissie verklaart het beroep voor wat betreft het beklag onder b. ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, dr. W.J. Schudel en dr. A.M. van Kalmhout, leden, in tegenwoordigheid van
M. van Eijk, secretaris, op

secretaris voorzitter

Naar boven