Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/0820/GA, 12 juni 2014, beroep
Uitspraakdatum:12-06-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/820/GA

betreft: [klager] datum: 12 juni 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.W.G.M. Kral, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 27 februari 2014 van de beklagcommissie bij de locatie Oosterhoek te Grave,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 23 mei 2014, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman
mr. J.W.G.M. Kral, en de directeur van voornoemde inrichting, [...].
Wegens een technisch mankement was het niet mogelijk dat klager, die de Nederlandse taal slecht machtig is, ter zitting telefonisch werd bijgestaan door een tolk in de Poolse taal. Zowel klager als zijn advocaat hebben verklaard akkoord te gaan met de
behandeling van de zaak, zonder bijstand van de tolk.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de oplegging van een disciplinaire straf van opsluiting in de eigen verblijfsruimte zonder televisie voor de duur van drie dagen, wegens het bezit van contrabande op cel.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Het is vaste jurisprudentie van de Raad dat beide gedetineerden op een meerpersoonscel (verder: mpc) verantwoordelijk kunnen worden gehouden
voor op de cel aangetroffen contrabande, tenzij één van de twee gedetineerden geen verwijt kan worden gemaakt. Ten aanzien van de aangetroffen goederen stelt klager dat de koffie geen contrabande is. De overige goederen waarvoor klager is gestraft,
waren niet van klager. Klagers celgenoot heeft ten aanzien van deze goederen verklaringen afgelegd in zijn eigen beklagzaak met betrekking tot de opgelegde disciplinaire straf. Namens klager wordt verzocht deze verklaringen in onderhavige procedure te
betrekken omdat deze mogelijk de stelling van klager dat de goederen niet van hem zijn ondersteunen.
Desgevraagd verklaart klager dat hij wel op de hoogte was van de aanwezigheid van de gewraakte goederen op zijn cel. Klager en zijn celgenoot zijn tegelijkertijd op de mpc geplaatst. Op dat moment lagen alle spullen van de vorige gedetineerde er nog en
moesten klager en zijn celgenoot eerst de cel opruimen en schoonmaken.

De directeur heeft in beroep haar tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Er is niet uitgezocht welke verklaringen klagers celgenoot heeft afgelegd. Het is goed mogelijk dat ook de celgenoot heeft verklaard dat de
goederen
niet van hem zijn. Koffie mag een gedetineerde op eigen cel bewaren. Hoewel het nergens genoteerd staat is er waarschijnlijk in de koffie van klager iets aangetroffen en is het daarom aangemerkt als contrabande. Een pennenveertje wordt in de inrichting
gebruikt om illegaal een tatoeage mee te zetten en wordt om die reden aangemerkt als contrabande. De aan elkaar geknoopte lakens zijn aangemerkt als contrabande al omdat die lakens oneigenlijk werden gebruikt. Lakens worden niet verstrekt ten behoeve
van fitness.

3. De beoordeling
Artikel 51, vijfde lid, van de Pbw luidt als volgt: “Geen straf kan worden opgelegd, indien de gedetineerde voor het begaan van een feit als bedoeld in artikel 50, eerste lid, niet verantwoordelijk kan worden gesteld.”. De omstandigheid dat op cel
aangetroffen voorwerpen aan een gedetineerde toebehoren maakt dat de gedetineerde hiervoor in beginsel verantwoordelijk is. Klager is dus verantwoordelijk voor de aangetroffen koffie, omdat hij heeft verklaard dat de koffie hem toebehoort. De enkele
omstandigheid dat een verboden voorwerp op een mpc wordt aangetroffen, terwijl niet kan worden vastgesteld aan wie van beide in de cel verblijvende gedetineerden het voorwerp toebehoort, maakt nog niet dat de gedetineerde(n) voor de aanwezigheid van
dat
voorwerp zonder meer verantwoordelijk is (zijn). Dat is namelijk afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Indien een voorwerp niet aan een gedetineerde toebehoort, kan hij daar onder omstandigheden desondanks verantwoordelijk voor worden
gehouden. Tot die omstandigheden behoort of de gedetineerde ervan op de hoogte is dat de hem niet toebehorende voorwerpen op de cel aanwezig zijn en of de gedetineerde bij die stand van zaken ook iets heeft ondernomen om de verboden voorwerpen van cel
te verwijderen.

Nu vaststaat dat klager wetenschap had van de gewraakte voorwerpen in zijn cel en hij niets heeft ondernomen, terwijl de voorwerpen naar zijn zeggen reeds op de cel aanwezig waren toen hij de cel in gebruik nam, kon klager verantwoordelijk worden
gehouden voor de aangetroffen voorwerpen. De oplegging van de straf is niet in strijd met de wet en ook bij afweging van alle in aanmerking te nemen belangen niet onredelijk of onbillijk. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, dr. W.J. Schudel en dr. A.M. van Kalmthout, leden, in tegenwoordigheid van
mr. T. Nauta, secretaris, op 12 juni 2014

secretaris voorzitter

Naar boven