Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/0768/GA, 6 juni 2014, beroep
Uitspraakdatum:06-06-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/768/GA

betreft: [klager] datum: 6 juni 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. L.M.L. van Berkel, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 25 februari 2014 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel, voor zover daartegen beroep is ingesteld,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voornoemde p.i. in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw,
mr. L.M.L. van Berkel, om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a. een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, wegens het in de centrale gang onfatsoenlijk communiceren met en het intimideren en beledigen van een productieleider en een afdelingshoofd;
b. het achterwege blijven van een bezoek van de arts in de periode dat hem de disciplinaire straf genoemd onder a. was opgelegd;
c. het klager niet in de gelegenheid stellen de kerkdienst bij te wonen in de periode dat hem de disciplinaire straf genoemd onder a. was opgelegd.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Voor wat betreft het beklag als vermeld onder a. tot en met c. persisteert klager in beroep bij zijn standpunt zoals ingenomen tegenover de
beklagrechter. Klager heeft op 15 juni 2013 tegelijk met het indienen van zijn klaagschrift een schorsingsverzoek betreffende de hem opgelegde straf ingediend. Met dit verzoek lijkt niets te zijn gedaan. Klager betwijfelt of zijn schorsingsverzoek wel
aan de Raad is doorgezonden. Op het niet doorsturen van een schorsingsverzoek dient een sanctie te staan.

De beklagrechter gaat ten onrechte voorbij aan dit onderdeel van de klacht.

De directeur heeft daarop geantwoord als tegenover de beklagrechter en heeft daaraan het volgende toegevoegd. De disciplinaire straf is volgens het sanctie- en maatregelenbeleid van de p.i. Amsterdam Over-Amstel opgelegd. Voorts is het niet aan klager
te beoordelen of er voldoende personeel aanwezig was om hem te begeleiden naar de kerkdienst. Zowel een verzoek om een arts te mogen bezoeken als een schorsingsverzoek zijn niet bij de directeur bekend.

3. De beoordeling
Het beroepschrift van 10 maart 2014 richt zich tegen de beslissing op het klaagschrift. In de nadere toelichting van 24 maart 2014 wordt tevens aangevoerd dat de beklagrechter ten onrechte niet heeft beslist op de stelling van klager dat hij op 15 juni
2013 niet alleen beklag heeft ingediend tegen de beslissing tot afzondering, maar tevens schorsing daarvan heeft verzocht. Aan de toelichting op het beroep is een afschrift van een schorsingsverzoek gedateerd 15 juni 2013 gehecht dat kennelijk ziet op
de afzonderingsbeslissing. Bij gelegenheid van het rogatoir verhoor op 4 november 2013 heeft klager verklaard dat hij op 15 juni 2013 een schorsingsverzoek heeft ingediend, maar dat hij daarvan nooit wat heeft vernomen. Bepaald niet onaannemelijk is
dat
klager indertijd een schorsingsverzoek heeft ingediend en het valt gelet daarop niet uit sluiten dat dit verzoek op welke wijze dan ook in het ongerede is geraakt. In dit stadium van de procedure heeft klager echter geen belang bij behandeling van de
schorsing meer en nu bovendien tegen het uitblijven van een beslissing op een schorsingsverzoek geen beroep openstaat, laat de beroepscommissie het beroep in zoverre verder buiten beschouwing. Het spreekt voor zich dat deze gang van zaken is te
betreuren en dat van alle bij het indienen van een schorsingsverzoek betrokkenen adequaat optreden kan worden verlangd. Daartoe behoort overigens ook dat van de kant van klager ingeval een beslissing uitblijft en hij meent nog belang te hebben bij
behandeling van zijn schorsingsverzoek, hij dit onder de aandacht van de schorsingsvoorzitter brengt.
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet leiden tot een andere beslissing dan die van de beklagrechter. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter, voor zover daartegen beroep is ingesteld.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en mr. A. van Holten, leden, in tegenwoordigheid van
M. van Eijk, secretaris, op 6 juni 2014

secretaris voorzitter

Naar boven