Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/1892/STB, 6 juni 2014, schorsing
Uitspraakdatum:06-06-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 14/1892/STB

Betreft : [verzoeker] datum: 6 juni 2014

De voorzitter van de beroepscommissie uit de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, tevens beroepschrift, van

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de Pompestichting te Nijmegen.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 69, vierde lid, in verbinding met artikel 64 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt), van de (verdere) tenuitvoerlegging van de volgens verzoeker genomen beslissing van
de
Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (Staatssecretaris), inhoudende overplaatsing van verzoeker naar FPC Oostvaarderskliniek te Almere.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van de schriftelijke inlichtingen van de Staatssecretaris van 5 juni 2014.

1. De standpunten
Verzoeker heeft het verzoek, waaruit volgt dat hij het met een overplaatsing niet eens is, niet toegelicht.

Uit de inlichtingen van de Staatssecretaris komt het volgende naar voren.
Bij brief van 8 mei 2014 heeft de Pompestichting verzocht om overplaatsing van verzoeker. Inmiddels heeft verzoeker een intakegesprek gehad met de Oostvaarderskliniek, waarnaar verzoeker naar verwachting op 30 juni 2014 zal worden overgeplaatst. De
overplaatsingsprocedure is nog niet afgerond. Er is nog geen overplaatsingsbeslissing genomen. Om die reden is schorsing niet mogelijk. Bovendien heeft verzoeker zijn verzoek niet toegelicht.
Uit het overplaatsingsverzoek van de Pompestichting komt naar voren dat verzoekers behandeling gestagneerd is. Na een reeks regelovertredingen is verzoekers verlof opgeschort, waarna de samenwerkingsrelatie met het behandelteam zodanig is verslechterd
dat zij van mening is dat in een andere kliniek getracht zal moeten worden een nieuwe behandelpoging te ondernemen.

2. De beoordeling
In principe kan schorsing worden gevraagd van de tenuitvoerlegging van een genomen overplaatsingsbeslissing. Uit de inlichtingen van de Staatssecretaris volgt naar het oordeel van de voorzitter dat feitelijk sprake is van een genomen beslissing, nu
inmiddels een intake bij de Oostvaarderskliniek heeft plaatsgevonden en ook al een vermoedelijke datum voor de overplaatsing van verzoeker naar die inrichting bekend is. Deze beslissing is alleen nog niet geformaliseerd door middel van een aan
verzoeker
uitgereikte schriftelijke mededeling van de overplaatsingsbeslissing. Onder deze omstandigheden kan verzoeker in zijn verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van de overplaatsing naar de Oostvaarderskliniek worden ontvangen. Een andere opvatting
druist in tegen het rechtspositionele belang van verpleegden om tijdig schorsing van een overplaatsingsbeslissing te kunnen vragen, nu de praktijk leert dat dergelijke schriftelijke beslissingen pas vlak voor de daadwerkelijke overplaatsing worden
opgesteld en uitgereikt waardoor een tijdige beslissing op het schorsingsverzoek illusoir wordt.

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van een beslissing van de Staatssecretaris slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is
daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beroep is ingesteld zodanig onredelijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de in beroep bestreden beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat, mede
gelet op de inlichtingen van de Staatssecretaris over de aan de overplaatsingsbeslissing ten grondslag liggende overplaatsingsverzoek van de Pompestichting, niet het geval.
Het verzoek zal daarom worden afgewezen.

3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gegeven door mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 6 juni 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven