Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/4218/GA, 4 juni 2014, beroep
Uitspraakdatum:04-06-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/4218/GA (eindbeslissing)

betreft: [klager] datum: 4 juni 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Breda,

gericht tegen een uitspraak van 11 december 2013 van de alleensprekende beklagrechter bij genoemde inrichting, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 7 februari 2014, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur in de p.i. Breda.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de oplegging van een disciplinaire straf van plaatsing in afzondering in een andere verblijfsruimte dan een afzonderingscel zonder televisie voor de duur van vier dagen, wegens te laat komen bij de arbeid.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Uit de omstandigheid dat er door de directeur in beklag een feitelijk onjuist verweer is gevoerd kan niet worden afgeleid dat het relaas van klager
juist is. Klagers celgenoot heeft niet geklaagd dat hij te laat is uitgesloten voor de arbeid, dat doet afbreuk aan het relaas van klager. Alle gedetineerden worden tijdig uitgesloten om naar de arbeid te gaan. De directeur heeft geen navraag bij het
dienstdoende personeel gedaan naar de uitsluitingstijd van klager. De directeur weet niet of in de ochtend van 2 oktober 2013 behalve klager en zijn celgenoot meer gedetineerden te laat bij de arbeid aankwamen.

Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klagers celgenoot heeft blijkens het rapport gezegd dat hij niet met opzet te laat is gekomen. Dat betekent dat ook hij heeft verklaard dat hij geen
schuld had aan het te laat komen. Klager veronderstelt dat zijn celgenoot in beklag wel verklaard heeft dat hij te laat is uitgesloten.

De beroepscommissie heeft vervolgens in een tussenbeslissing van 14 maart 2014 de behandeling van het beroep aangehouden om de directeur in de gelegenheid te stellen om vóór 4 april 2014 een onderzoek te verrichten naar de gang van zaken op 2 oktober
2013 en de resultaten hiervan te overleggen aan de beroepscommissie. Deze stukken zijn op 3 april 2014 ontvangen op het secretariaat van de Raad. Op 8 april 2014 is een afschrift van de stukken aan klager toegestuurd met het verzoek hier binnen 14
dagen
op te reageren. Klagers reactie is op 15 april 2014 ontvangen op het secretariaat van de Raad en ter kennisneming doorgezonden aan de directeur.

3. De beoordeling
Uit de na de zitting overgelegde resultaten van het onderzoek naar de gang van zaken op 2 oktober 2013 is gebleken dat klager en zijn celgenoot de enige twee gedetineerden waren die op 2 oktober 2013 te laat waren voor de arbeid. In de dagrapportage
ten
aanzien van klager zijn geen bijzonderheden opgenomen waaruit zou kunnen blijken dat het dagprogramma die dag later is begonnen voor klager.
Nu ook overigens niet is gebleken dat het personeel bijzonderheden heeft gerapporteerd ten aanzien van de uitsluiting van klager op 2 oktober 2013, acht de beroepscommissie het niet aannemelijk dat klager te laat is uitgesloten waardoor hij niet tijdig
op de arbeid kon verschijnen. Het beroep zal derhalve gegrond verklaard worden.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. G.L.M. Urbanus, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. A. van Waarden, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. Nauta, secretaris, op 4 juni 2014

secretaris voorzitter

Naar boven