nummer: 14/494/GA
betreft: [klager] datum: 20 mei 2014
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
de directeur van de locatie Hoogvliet,
gericht tegen een uitspraak van 13 februari 2014 van de beklagcommissie bij voornoemde locatie, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 7 april 2014, gehouden in de locatie de Schie in Rotterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. M. de Reus, en
[...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur in de locatie Hoogvliet.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het niet adequaat handelen van medewerkers van het BSD omtrent klagers doorplaatsing van een huis van bewaring naar een gevangenis.
De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Na het onherroepelijk worden van klagers veroordeling in eerste aanleg is er snel besloten tot doorplaatsing van klager naar de locatie de Schie.
Daar bleek een lange wachtlijst te bestaan. Vervolgens is er met verschillende mensen gesproken over een eventuele herselectie van klager en is klager intern overgeplaatst. Op 7 mei 2014 is er besloten klager te plaatsen in de p.i. Krimpen aan den
Ijssel.
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Het pijnpunt voor klager zit vooral in de periode tussen 18 maart en 7 mei 2013. Het BSD had navraag moeten doen naar de doorstroming bij de
locatie de Schie en dat had eerder en sneller moeten plaatsvinden dan in dit geval is gebeurd. Klager voelt zich sinds zijn binnenkomst in het Huis van Bewaring al niet serieus genomen door het personeel en daar komt de vertraging in zijn doorplaatsing
nu bij.
3. De beoordeling
Klager is op 31 januari 2013 geplaatst in het huis van bewaring van de locatie Hoogvliet. Op 4 februari 2013 is zijn vonnis in eerste aanleg onherroepelijk geworden en kwam klager in aanmerking voor doorplaatsing naar een gevangenis. De beslissing tot
doorplaatsing van klager is vervolgens op 19 februari 2013 genomen. De beroepscommissie is van oordeel dat deze beslissing voldoende voortvarend is genomen.
Vervolgens wordt duidelijk dat klager niet op korte termijn geplaatst kan worden in de locatie de Schie. Op 18 maart 2013 wordt door een piw-er per email aan het BSD gevraagd of klager voorlopig in de p.i. Krimpen aan den Ijssel kan worden geplaatst,
omdat voorkomen moet worden dat klager ‘uit zijn dak gaat’. Eerst op 7 mei 2013 komt er een nieuwe beslissing waarin besloten is klager in de p.i. Krimpen aan den Ijssel te plaatsen.
Gelet op de behandeling ter zitting richt het beroep zich met name op de periode tussen
18 maart 2013 en 7 mei 2013. De beroepscommissie is van oordeel dat het BSD enige tijd gegund moet worden voor het afwachten van een plaats in de inrichting waarvoor klager is geselecteerd. In dit geval was op 18 maart 2013 bekend dat klager veel
moeite
had met zijn verblijf in het huis van bewaring, zonder dat toen duidelijk was dat klager op korte termijn geplaatst kon worden in de locatie de Schie. Op dat moment had het BSD stappen moeten ondernemen om ervoor te zorgen dat klager op korte termijn
in
een andere inrichting kon worden geplaatst . Hiervan is de beroepscommissie niet gebleken.
Hoewel het BSD ook enige tijd moet worden gegund om een nieuwe plaatsingsbeslissing door de selectiefunctionaris te laten realiseren, is de beroepscommissie van oordeel dat deze termijn uiterlijk drie weken later, op 7 april 2013, afliep. Door eerst op
7 mei 2013 een nieuw selectieadvies uit te brengen heeft het BSD onvoldoende voortvarend gehandeld. Het beroep van de directeur zal ongegrond worden verklaard.
Nu de beklagcommissie nog geen beslissing omtrent de tegemoetkoming heeft genomen, ziet de beroepscommissie aanleiding om deze tegemoetkoming vast te stellen. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming van € 50,= wordt toegekend.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming van € 50,= wordt toegekend.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. F.G. Bauduin, voorzitter, mr. J.D. den Hartog en J. Schagen, MA, leden, in tegenwoordigheid van
mr. T. Nauta, secretaris, op 20 mei 2014
secretaris voorzitter