Nummer: 14/502/GB
Betreft: [klager] datum: 27 mei 2014
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. G.J.M. Kruizinga, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 14 februari 2014 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) afgewezen.
2. De feiten
Klager is sedert 6 december 2011 gedetineerd. Hij verbleef in de gevangenis van de locatie Wolvenplein te Utrecht. Op 2 juli 2013 is hij overgeplaatst naar de gevangenis van de p.i. Nieuwegein.
3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager heeft zijn zoontje al tien maanden niet gezien. Hij wil zijn verloven gebruiken om de band met zijn zoontje te versterken en ziet geen reden om na zijn verlof niet terug te keren
naar de inrichting. De einddatum van zijn detentie nadert en hij wil het niet voor zichzelf verpesten. In het selectieadvies staan allerlei onjuistheden omtrent klager. Verder heeft klager tijdens zijn detentie ook gebruikgemaakt van het onderwijs. Hij
heeft er alles aan gedaan om op een goede manier te resocialiseren zonder gevaar voor recidive. Klager heeft op 3 juli 2013 de instemmingsverklaring van het programma Terugdringen Recidive (TR) ondertekend. Op 18 december 2013 heeft de reclassering een
re-integratieplan opgesteld. Uit dit rapport blijkt dat klager in detentie het programma ‘Kies voor verandering’ heeft gevolgd, VCA bijna heeft afgerond en nog bezig is met A.O.V. Verder omschrijft de trajectbegeleider klager als vriendelijk in
contact,
valt hij in positieve zin op en is hij goed aanspreekbaar op zijn gedrag. Klager maakt gebruik van de aangeboden hulp en hij laat zien dat hij zich kan beheersen. Tot slot valt in het rapport te lezen dat klager wil veranderen en daarvoor ook
trainingen
wil volgen. Hij is voornemens bij Exodus te gaan wonen en zegt open te staan voor de hulp die hem daar geboden kan worden. Om deze reden mondt het rapport uit in het advies om in aanmerking te komen voor het programma TR. Hierbij worden bijzondere
voorwaarden geadviseerd. Dit advies is met klager besproken en hij heeft ermee ingestemd. De afwijzing op klagers verzoek tot plaatsing in een b.b.i. is ingegeven door de ernst van de gepleegde feiten in combinatie met het gebrek aan behandeling en er
wordt zwaar getild aan het oordeel van de politie dat klager vluchtgevaarlijk is. Dit oordeel heeft immers geleid tot een negatief advies van de politie, dat is overgenomen door de inrichting en dat vervolgens is overgenomen door de
selectiefunctionaris. De politie komt tot het oordeel dat klager vluchtgevaarlijk is op basis van het feit dat klager ooit gesignaleerd heeft gestaan en het de politie erg veel moeite heeft gekost hem weer te pakken te krijgen. Er volgt echter nergens
uit wanneer dit is geweest. Daarnaast gaat de selectiefunctionaris eraan voorbij dat artikel 20, eerste lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) juist ruimte biedt voor het inschatten van het vluchtgevaar na overplaatsing
naar een b.b.i. Deze rapportage valt onder de inlichtingen als bedoeld onder artikel 3 van de Regeling. Het bij voorbaat afwijzen van een overplaatsing naar een b.b.i. op grond van vluchtgevaar is dan ook voorbarig. Het enkele feit dat iemand is
veroordeeld voor ernstige feiten kan op zichzelf plaatsing in een b.b.i. niet in de weg staan. Daarnaast heeft het Openbaar Ministerie geen bezwaar tegen het plaatsen van klager in een b.b.i. Ook is het de vraag of het aan klager te wijten is dat zijn
behandeling nog niet is gestart. Het reclasseringsrapport waar de selectiefunctionaris naar verwijst, stamt uit 2012. Eén en ander was voor de reclassering kennelijk niet bezwaarlijk genoeg om geen voorwaardelijke straf te adviseren waarbij allerlei
bijzondere voorwaarden werden voorgesteld om met klager aan de slag te gaan. In de rapportage is dan ook opgenomen dat klagers risico op het onttrekken aan de voorwaarden als laag/gemiddeld wordt ingeschat.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Klagers verzoek tot overplaatsing naar een b.b.i. is afgewezen in verband met wat er over hem is vermeld in het selectieadvies van de p.i. Nieuwegein. Daarin is aangegeven dat klager wordt verdacht van mishandeling (huiselijk geweld) in de periode van
1
maart 2011 tot en met 5 december 2011, afpersing en mishandeling gepleegd op 20 juni 2011 en opzettelijke vrijheidsberoving en mishandeling (huiselijk geweld) gepleegd in de maand september 2011. Klager heeft geweldsdelicten tegen willekeurige personen
gepleegd en geweld gebruikt binnen de relatie met zijn ex-vriendin. Gedurende de ruim twee jaar dat hij bij de reclassering onder toezicht heeft gestaan, is tot tweemaal toe een behandeltraject niet van de grond gekomen, omdat hij, op enkele gesprekken
tijdens de intake na, niet op de afspraken is verschenen. Er is geen vertrouwen in het nakomen van afspraken. Gezien de ernstige feiten waarvoor klager veroordeeld is, kan er van een plaatsing in een b.b.i. geen sprake zijn als er niet tegelijkertijd
een behandeling gestart is. Dit omdat de reclassering het delictgedrag van klager uiterst zorgwekkend vond. De politie heeft bezwaar tegen het verlenen van regimaire vrijheden. Klager heeft enige tijd gesignaleerd gestaan en het heeft de politie veel
tijd gekost om hem op te pakken. De familie wilde niet meewerken en klager bleef voortvluchtig. De kans is groot dat klager niet terugkeert na verlof. Vooralsnog acht de selectiefunctionaris, gelet op klagers detentieverleden, plaatsing in een b.b.i.
niet opportuun. De selectiefunctionaris adviseert klager een nieuw verzoek tot plaatsing in een b.b.i. te doen wanneer hij een goed verlopen verlof heeft genoten.
4. De beoordeling
4.1. Op grond van artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden kunnen in een beperkt beveiligde inrichting gedetineerden worden geplaatst die een beperkt vlucht- en maatschappelijk risico vormen, een strafrestant
hebben van maximaal achttien maanden, beschikken over een aanvaardbaar verlofadres en die zijn gepromoveerd (wijziging van de Regeling met ingang van 1 maart 2014, Stcrt. 2014, nr. 4617). De laatstgenoemde voorwaarde is in deze zaak gelet op de datum
waarop de beslissing is genomen, niet aan de orde.
4.2. De beroepscommissie is van oordeel dat, na afweging van alle in aanmerking komende belangen, de beslissing van de selectiefunctionaris niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Hierbij is in aanmerking genomen dat de
selectiefunctionaris in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat klager vooralsnog niet in aanmerking komt voor plaatsing in een b.b.i., gelet op de ernst van de gepleegde feiten, de reclassering die het recidiverisico van klager als hoog heeft
ingeschat,
het feit dat klager nog geen goed verlopen algemeen verlof heeft genoten en het negatieve advies van zowel de politie als van de inrichting ten aanzien van plaatsing in een b.b.i. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
Ten overvloede overweegt de beroepscommissie dat zij er vanuit gaat dat bij een goed verlopen algemeen verlof van klager de selectiefunctionaris plaatsing van klager in een b.b.i. opnieuw in overweging neemt.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van I.J.M.W. van der Sanden, secretaris, op 27 mei 2014.
secretaris voorzitter